Engel // Iris Roggema*

*In 2019 won Iris Roggema met dit verhaal de door ons georganiseerde Debutantenschrijfwedstrijd. Meer van haar werk lees je hier.

Het leek wel of mijn lieve Fiatje ineens werd opgepakt en neergezet bij de winkels op het Deliplein. Het was er heet en zo licht, zo idioot licht en in dat licht zag ik je. Ik moest me haasten want je stapte al in je auto – en ik moest, ik moest je spreken. Dat wist ik direct.

Zo iemand had ik nog nooit ontmoet.

Je droeg je protheses glanzend zwart. Lage veterschoenen met lak, bijpassend. Robotknieën. Tricot rokje, tropische bloemen op een zwarte ondergrond. Eigenlijk heb ik alleen daar naar gekeken – ik merkte dat ik staarde maar ik kon niet stoppen. Als je me nu vraagt of je blond bent of donker, of je blauwe ogen hebt of zwarte, ik zou het niet kunnen zeggen.
‘Wat voor knieën heeft u’, vroeg ik, ‘sorry voor de vraag, maar – ik zoek zelf een nieuwe.’ Ik wees op mijn rechterbeen.
‘Zeg liever je,’ zei je. En ‘het geeft niet’.
Ik antwoordde: ‘Ik zou dat nooit durven zoals u, zo met een rokje.’

Ik rij naar huis – naar het huis van Arjen. Ik voel me gek, helder en in de war. Vlinders in mijn buik.
Ik laat me op het bed vallen, het laken is koel, ik schop mijn schoen uit op de grond, mijn been ernaast. Ik wiebel met mijn tenen, kijk naar ze.
‘Hallo voet.’
Je zei dat je daar zomaar was op die parkeerplaats, dat je je juist afgevraagd had waarom je op het heetst van de dag boodschappen was gaan doen, maar dat je het nu begreep, en dat je er blij om was.
Ik vertelde je dat ik in een andere stad woon, dat ik hier logeer vanwege mijn eindstage. Dat het leek of iets of iemand mijn auto overnam toen ik je zag. Dat ik niet begreep waar al mijn brutale vragen vandaan kwamen en alle openhartigheid.
Ik draai me op mijn zij, mijn beentje op een kussen. Doe jij dat ook? In mijn contactenlijst
scrol ik naar je naam.
Morgen begint mijn stage. Ik zal op mijn zadelkruk met wielen rond de tandartsstoel steppen en de patiënten begroeten met een koele, stevige, bemoedigende handdruk. Niemand komt voor zijn plezier. Ik zal de verwarring opmerken. Die is er altijd. Ook bij de mensen die zich er te fatsoenlijk voor vinden. Ze kijken over mijn schouder, of de echte tandarts er al is.
Ik ben de tandarts.
Ik zal de tandarts zijn. Straks als ik mijn bul heb en alle dagen erna. Het is de slotscène van de film die ik al jaren afspeel. Ik ben er voor uit mijn bed gekomen, ik heb alle dingen gedaan waardoor mensen me een vechter noemen, een heldin. Het is bijna zover. Mijn ouders zullen trots zijn. De eerste in de familie en dan nog wel onze Amisha. Wie had dat
gedacht?
En dan?
Weet je, die vraag knaagt al een poosje. Ik deed wat kiespijnlijders vaak doen, kaken op elkaar en hopen dat het over gaat. Cariës.

Een net meisje gaat trouwen bij ons, maar Pappie heeft geen kandidaat voor me kunnen vinden. Gediskwalificeerd. Voor mij geen man. Dus ging ik studeren. Móést ik studeren, voor een net beroep. M’n zus zei dat ze het een goeie ruil vond, een been voor een carrière.
‘Weet je hoe pijn het doet, een kind krijgen? En een kind maken ook, zus, denk daar aan. Wees maar blij.’
Ik wist niks te zeggen.

Maar nu is het anders, nu is het anders, want nu ken ik jou. Het lijkt wel of dat licht van die parkeerplaats ook van binnen zit. ‘Je leven ligt voor je’, zei je. ‘Je kunt doen wat je wil. Je bent een prachtige vrouw.’
Dat heeft nog nooit iemand tegen me gezegd. ‘Je kunt doen wat je wil.’

Slippers in de gang. Flipflop. Trap op, trap af. Is het Arjen of zijn nieuwe vriendin? Ze heet Lisa. Hollandse studenten mogen dat. Uitproberen in de liefde. Zelf kiezen. Ik denk dat het dan minder pijn doet. Dat ik hier bij Arjen kan logeren voor mijn stage komt alleen omdat Pappie zich niet kan voorstellen dat iemand iets met mij zou willen. Ik gaf hem gelijk.
Een klop op de deur – ik schrik, kijk hoe ik er bij lig, in mijn ondergoed, been uit. Voordat ik iets kan zeggen kijkt een blond hoofd om de deur.
‘Oh, ben je hier?! Ik zag je auto staan. Ik heb ijsjes meegenomen, wil je ook? Jezus, wat is het heet vandaag.’
Haar stem is een beetje hard, brutaal zou Mammie zeggen.
Zonder op antwoord te wachten gooit ze het pak Festini’s naast me op het bed en dartelt de kamer binnen.
‘Het gaat nog wel hè hier beneden, de kamer boven is veel warmer,’ zegt ze en laat zich naast me ploffen. ‘Schuif es op.’
Ze scheurt het pak open en stopt een ijsje in haar bh.
‘Effe afkoelen hoor. Had ik het laatst over met een vriendin. Dat zweet hier, hierzo tussen je borsten, dat is heel speciaal erotisch, vind je ook niet?’
Ik kom overeind, draai me van haar af naar de bedrand, ik wil mijn prothese aan, weg hier, ik voel me naakter dan naakt.
‘Oh, wat een sterke rug heb jij, prachtig, ik hou van spieren – zo mooi ook, zo’n donkere huid. Mag ik?’
Ze pakt mijn schouder. ‘Jee, wat ben je warm, wacht.’
Ritselend pakt ze nog een ijsje uit het familiepak, houdt het even tussen mijn schouderbladen en strijkt er dan langzaam mee over mijn rug. Ik ril en hou mijn adem in, ik wil niet dat ze doorgaat, ik wil niet dat ze stopt en – wat gebeurt er toch allemaal vandaag? Ik denk aan mijn witte tandartsjas en mijn professionele wittetandenlach. Niet vluchten in
de tandartsdroom nu. Je bent een prachtige vrouw.
Het ijsje is inmiddels onderaan mijn ruggengraat beland. Lisa’s hand gaat richting mijn heup en verder naar beneden.
‘Vind je het goed als ik je hier aanraak?’
Moet ik uitleggen waar het overgevoelig is en dat ik op andere plekken niks voel? En dat ik vaak met mijn nagels in mijn been duw omdat dat zo gek is? Om niks te voelen? Dat ik nog nooit zo bloot met iemand ben geweest behalve in het ziekenhuis en met mijn moeder of mijn zus?
Dat ik nog nooit met iemand ben geweest?
Ik draai me om en kus haar. Op de mond – met monden heb ik ervaring – nooit zo intiem, nooit zo zacht. Jij bent het, je antwoordt, ik voel je nu onze borsten elkaar raken. Dat licht – oh dat licht.

En dan zie ik het. Ik maak me los, kijk je aan.
‘Ik wil het niet Lisa, ik wil niet, ik wil echt niet. En ik kan het ook niet.’
‘Wat wil je niet?’ Haar stem is veel zachter nu. ‘Amisha?’
‘Ik wil geen tandarts worden.’

Je kust me.