De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Lotje - fictie

Mijn moeder is op vakantie gevallen met haar hoofd tegen de wasbak. Ze slikte veel bloedverdunners en heeft nu een hersenbloeding. Ze ligt in het Landeskrankenhaus in Innsbruck, waar ze haar kunstmatig in leven houden. Ik ben net aangekomen in het ziekenhuis, om zo dadelijk met de arts te praten over de vooruitzichten. Ik vermoed dat de arts gaat vertellen dat de vooruitzichten niet best zijn en dat ik moet zeggen wanneer de stekker eruit mag. In de lift bedenk ik dat ik straks niet ter plaatse mijn agenda moet trekken als ze vragen wanneer we afscheid van haar gaan nemen. Feit is wel dat ik komende week helemaal vol zit. Volgend weekend zou beter zijn. Dan kan de begrafenis op woensdag. 

Ik loop een lange gang in en zie mijn zus zitten. Haar gezicht is rood van het huilen. Zodra ze mij ziet begint ze weer. Ik loop naar haar toe en sla mijn arm om haar heen. Het was handiger geweest als ze later was gekomen, maar dat ging er bij haar niet in. 

“Hoe is het?”

“Dr. Mann komt er zo aan.” zegt ze. “Ze schijnt heel goed te zijn. Dat zei de verpleegster.”

Ik kijk haar aan, maar zeg niet dat verpleegsters dat altijd zeggen.  

“We zullen zien” zeg ik. “Het maakt misschien niet veel meer uit.”

Judith begint weer te huilen. Dat zat er dik in. Zij en mijn moeder hadden geen warme band, maar waar andere mensen vechten tegen de tranen, doet Judith graag het tegenovergestelde. 

 

Het gesprek ging goed. Ze wachten nog een week met de stekker. Dr. Mann zei inderdaad dat het uitzichtloos was, maar ik heb haar gevraagd of we het nog even aan mochten kijken. Ik heb daar wat extra emotie in gelegd en het hielp dat Judith het hele gesprek heeft zitten huilen. 

“Mama is een sterke vrouw.” huilde ze. “Die geeft zich niet zomaar gewonnen”. 

Dat viel eigenlijk altijd reuze mee. Ik zou mijn moeder wel willen omschrijven als eigenwijs, maar niet echt als een doorzetter.

Judith gaat de komende dagen aan moeders bed zitten en ik ga zo snel mogelijk weer terug naar huis. Voordat ik weg ga, geef ik Judith een kus en kijk in haar behuilde ogen. “Juudje, wees een beetje lief voor jezelf. Mama gaat het waarschijnlijk niet halen. Niet alle aanhouders winnen.”

 

Moeders lichaam is vanmorgen aangekomen. Het heeft me alsnog veel tijd gekost om het papierwerk te regelen. Helaas is het invliegen van een lijk niet iets wat je aan je secretaresse over kan laten. Morgen is de begrafenis en Judith is erg bezig met hoe onze moeder het gewild zou hebben. Ik zie vooral veel overeenkomsten met hoe Judith het zelf gewild zou hebben, maar het is m’n eigen schuld. Vier dagen geleden, moeder was nog warm, heb ik haar gezegd dat zij de regie heeft. Judith was erg verdrietig en ik wilde haar troosten, haar belangrijk maken, want daar snakt ze naar.

We hebben afgesproken dat ik, als oudste zoon, iets zal zeggen tijdens de uitvaart, dus ik bereid een praatje voor. Ik heb het steeds uitgesteld, maar nu moet ik. Ik probeer me voor te stellen hoe ik daar morgen zal staan. Als haar kind. En ik schrijf over hoe het was vroeger, hoe ze was als moeder. Ik zal vertellen over de treinbaan die ik ooit midden in de kamer had gebouwd en die daar van haar weken mocht blijven liggen. En dat ze de visite zelfs opdroeg er heel voorzichtig overheen te stappen, omdat ik het zo knap had gemaakt. Ik schrijf ook dat, toen ik op kamers ging, ze alle gordijnen voor me had genaaid, en dat ze dat daarna ook maar deed voor al m’n huisgenoten. Ze kon het niet aanzien dat die oude lakens tussen de ramen hadden geklemd, om het licht buiten te houden. 

Ik zal vertellen dat ze ons adoreerde, maar ik realiseer me dat het niet de waarheid is. Ze adoreerde mij. Niet Judith. Ik was haar lieveling en al moest ik er niets van hebben, ze vond eigenlijk alles aan me knap en bijzonder. We hadden heus ook wel strijd, maar die ruzies gingen over mijn afstand, over het gebrek aan nabijheid, dat ik nooit langs kwam, niet belde. Die nabijheid, dat heb ik haar niet genoeg gegeven. Sterker nog, zodra het kon, ging ik weg. Ik ontmoette Janna en Janna ging voor alles. Ik bewonderde haar. Janna was zelfstandig, ongrijpbaar en eigenzinnig. Ik liep graag met haar over straat, ze was bloedmooi. Ze kon in een restaurant, alleen door de gerant even aan te kijken het beste tafeltje van het huis regelen. Ze leerde me gezonder te leven en dat ik me beter moest kleden. Ik luisterde naar haar, ik volgde haar adviezen op en ik vertelde mijn moeder dat ik eindelijk iemand had ontmoet die me begreep. Dat moet haar verdriet hebben gedaan.

 Hoe gelukkig had ik mijn moeder gemaakt als we onze dochter naar haar hadden vernoemd. We hebben het als derde naam overwogen, maar ik had er geen zin in. En ik vond drie namen sowieso overdreven. Ik zal morgen zeggen dat ze altijd voor ons klaar stond en eindeloos veel heeft opgepast op Isa. Maar de mensen zullen niet weten dat we haar na een paar jaar niet meer vroegen omdat ze geen rekening hield met onze regels. Janna trok het niet als ze Isa haar nageltjes had gelakt, of verkeerde cadeautjes mee bracht. Boeken met sprookjes of Jip en Janneke, volgens Janna allemaal seksistisch en de basis voor een onrealistisch wereldbeeld. 

Ik ga het morgen hebben over dankbaarheid. Voor haar, voor wie ze was en wat ze voor ons heeft betekend, maar ik zal vooral niet zeggen wat ik nu heel helder zie. Dat ze wilde dat ik haar nodig had en dat ik niet wilde voorzien in die behoefte. Dat haar smachten me stoorde en dat het me tegen ging staan. Dat ik het vervolgens wel allemaal aan Janna gaf. Janna, de vrouw die veel van me vraagt, maar eigenlijk nooit mijn liefde. Nu moeder dood is, ben ik in niemands ogen meer onvoorwaardelijk fantastisch. En wat er overblijft is me een raadsel. 

 

Er zit een knoop in m’n maag. Ik kijk naar m’n scherm, naar mijn laatste woorden voor mijn moeder. Ik heb geprobeerd het op te schrijven, terwijl ik veel achterwege heb moeten laten en eigenlijk alleen maar sorry wil zeggen.

Ik hoor Janna de trap oplopen. Ze komt m’n kamer binnen en kijkt kort op het beeldscherm. “Lukt het? Het wordt toch niet te lang, hoop ik.”

“Ik heb twee kantjes.” Antwoord ik. “Waar heb je het bluetooth dingetje van de printer?”

Janna pakt een kabeltje uit m’n bureaula. “Hier. En één kantje is meer dan genoeg lieverd, echt. Zoveel interessants is er niet te vertellen.” Ze loopt de gang op en kijkt nog even om de hoek. “Tenzij je haar oeverloze wandelverhalen nog even aan wilt halen.” Ze moet er zelf om lachen. “Ok, ik ga naar bed”. En ze is weg.

Ik sta op en doe de deur achter haar dicht. Ik print m’n speech en schenk een borrel in.

Morgen neem ik afscheid van mijn moeder. Ik zal mijn zus zeggen dat ik van haar houd. En volgens mij moet ik weg bij Janna. 

Feedback

laconiek en met humor verteld relaas een moeder die doodgaat