Dat soort dingen
Het was vijf voor tien en ik zat nog op de rand van het bed. Eduard kwam de
slaapkamer binnen en rommelde met de papieren op de werktafel.
‘Ik kan de vervoersvergunning nergens meer vinden,’ zei hij en ging
vervolgens weer naar beneden. Had ik die ook kwijtgemaakt?
De laatste twee uur was Eduard als een bezetene alles bijeen aan het rapen:
theelichtjes, lucifers, een schep, de wikkelwade die ik had gekocht. Hij werd
altijd een beetje hopeloos van het niets doen, ook al viel er niets te doen, ook al
was het niet zijn schuld.
Damian zou hier om tien uur zijn om ons weg te brengen. Eerst dachten we
een taxi te bellen, maar Eduard vond dat ongepast, en Damian had het zelf
aangeboden.
Ik was al klaar, gedoucht en aangekleed. Het kostte me veel moeite om de
huiskleren die ik al drie dagen aanhad te verruilen voor buitenkleren. Alsof de
tijd dan niet meer stil zou staan, alsof ik overspoeld zou worden door het
alledaagse dat voor onze glazen voordeur op halt stond.
Ben was ook klaar, maar hij wachtte niet. Ik had hem niet verschoond, alleen
het blauwe koelelement onder zijn lichaampje vervangen. Vredig lag hij in het
rieten mandje, nu hij niet meer in mij lag maar onder het witte dekentje waar
ook Eduard op had gelegen toen hij een baby was. Ben’s ogen waren dicht. Hij
zag eruit als een oude man. Ouder worden kan razendsnel gaan, onder de juiste
omstandigheden. Ik voelde me ook oud. Mijn ogen waren rood en opgezwollen,
volle zakjes verdriet hingen eronder. Ik keek naar Ben en schaamde me dat ik
zijn moeder was.
Ik wilde dat het nooit tien uur werd.
De bel ging.
‘Schatje,’ zei Eduard van onderaan de trap, ‘hij is er.’
Damian kwam niet naar binnen. Hij wachtte wel in de auto tot we klaar
waren, hoorde ik hem zeggen. De deur ging dicht, de trap kraakte. Ik keek
omhoog, Eduard stond bij de deuropening. Nog steeds kon ik hem niet recht in
de ogen kijken.
‘Het is tijd,’ zei hij. ‘Zullen we…’ Terwijl hij naar Ben keek, betrok zijn
gezicht.
Een maand terug had hij de baby voor het eerst gevoeld, een zacht schopje,
het levende bewijs dat hij vader zou worden. Dat dit echt ging gebeuren. Vanaf
dat moment was hij strenger geworden. ‘Denk aan je conditie,’ had hij vorige
week nog gezegd toen ik weer na etenstijd thuiskwam. ‘Overwerken is niet goed
voor de baby.’ Ik zei niets. Twijfels kun je niet goed praten. Op mijn werk had
ik niet eens verteld dat ik zwanger was.
Eenmaal buiten stapte ik achterin Damian’s gloednieuwe auto. Het rook er naar
lelies. Eduard legde Ben met de mand op mijn schoot en schoof naast me aan.
Even overwoog ik de gordel om het mandje heen vast te zetten.
Een brommer raasde voorbij.
In de achteruitkijkspiegel ving Damian mijn blik. Hij glimlachte troostend. Ik
keek weg.
‘Kunnen we?’ vroeg Eduard.
Ik zei niets.
Eduard knikte en Damian draaide de sleutel in het contact. Als
vanzelfsprekend startte de motor. Ik keek uit het raam, Damian voegde de auto
in het verkeer in.
Het was druk onderweg: fietsers flitsten aan alle kanten voorbij, trams krijsten,
taxi’s baanden zich toeterend een weg. Eduard gaf me een zachte kus op mijn
voorhoofd.
‘Hebben jullie alles?’ vroeg Damian, een beetje laat.
Eduard pakte het handje van Ben voorzichtig op en aaide het. Nu kon het nog.
De huid was al aan het loslaten. ‘Ik denk het.’
Ik stak mijn hand uit en hij legde het heel zachtjes in mijn palm, Ben’s
piepkleine vingertje. De botjes voelden flinterdun aan.
Eduard veegde een traan weg van mijn wang.
We stonden stil bij een stoplicht. Het signaal van het knipperlicht tikte als op
het ritme van een hartslag vanaf het dashboard. Vorige week klopte Ben’s hart
nog in mijn buik. Nu klopte het alleen op de geluidsopname die we na de echo
meegekregen hadden. Met zorg legde ik Ben’s handje terug in de mand.
‘Een mooie begraafplaats,’ zei Damian. ‘Goed gekozen.’
‘Ja,’ zei Eduard.
‘En je kunt er mooi wandelen,’ zei Damian.
Ik dacht aan het staande Boeddhabeeld bij de vijver voor het kinderhof, hoe ik
dat als wegwijzer zou moeten gebruiken, nu ik Ben daar moest achterlaten.
‘Voor hoe lang hebben jullie de plek gepacht?’ vroeg Damian.
Eduard keek uit het raam. ‘Tien jaar.’
‘Met onderhoud en al?’
Eduard knikte. ‘Hier moet je linksaf.’
‘En na tien jaar?’
‘Tja… Het kinderhof laten ze meestal met rust.’
Toen we er een rondje liepen om Ben’s laatste rustplek te bepalen, hadden we
er inderdaad oude graven gezien, nog uit de jaren zeventig. Toen was ik zelf
kind. Mijn ouders hadden in ieder geval één ding beter gedaan dan ik. Ik leefde
nog.
Damian’s ogen namen me op. Het geurblad bungelde aan de spiegel,
zorgeloos heen en weer dansend op de bewegingen van de auto.
‘Hoe gaan jullie het doen?’ vroeg Damian.
‘Wat?’ zei Eduard. Hij aaide Ben over zijn gezicht. Een traan viel op het
vervelde wangetje.
‘Nu, straks.’
‘O, ik weet het niet. Iris heeft een paar ideeën. En we hebben van alles mee.’
Ideeën. Ik wilde dat mijn kleintje bij mij bleef, dat ik zijn moeder mocht zijn,
dat hij uit mijn borsten dronk. Nu verschrompelde een pil mijn volle
melkklieren.
Weer moesten we wachten bij een kruising.
‘Hoe gaat het met haar, eigenlijk?’ zei Damian.
‘Vraag het maar aan haar.’
‘Mmm... Ik wil het niet forceren... ’
Ik keek naar buiten. Eduard kneep kort in mijn hand en trok zijn
wenkbrauwen op. Hij had donkere kringen onder zijn ogen.
‘Hoe gaat het met je? Hou je het nog vol?’ vroeg Damian zacht.
Vijf dagen eerder had ik ook geprobeerd vol te houden, toen de weeën
begonnen, veel te vroeg. ‘Ga maar slapen,’ bleef Eduard zeggen. ‘Morgen is het
weer over.’ Maar het ging niet over. In de hel verlichte ambulance brak het
water, warmte verspreidde zich tussen mijn benen. Ik bleef mijn knieën tegen
elkaar klemmen, dichtknijpen. Later op de kraamafdeling herhaalde de dokter
dat het niemands schuld was. Dat soort dingen gebeurde nu eenmaal. Dat ik
geduld moest hebben, het een plek moest geven.
‘Iris…’ Damian draaide zijn hoofd naar mij toe.
Als ook hij nu zegt dat ik het een plek moet geven, dacht ik, dan ga ik gillen.
‘Hier naar links,’ zei Eduard. Vóór ons toeterde iemand.
‘Het komt echt goed,’ zei Damian, knikkend met zijn hoofd.
Ineens vloog het geurblaadje omhoog. Het geluid volgde een seconde later.
Metaal op metaal. De auto botste op de voorligger en kwam naast een
lantaarnpaal tot stilstand. Abrupt sprong de radio aan: Wrijf snel in je handen…
Nu vijfentwintig procent korting op alle handcrèmes.
‘Ben!’ riep ik en omarmde zijn mand.
‘Zijn jullie oké?’ riep Damian en draaide zich naar ons toe.
Eduard knikte en legde zijn arm om me heen.
Damian en de andere bestuurder stapten uit om de schade te bekijken. Een kapot
voorlicht, een deuk in de voorbumper en een diepe kras op de achterkant van de
andere auto, meldde Damian, zijn gezicht nog steeds wit weggetrokken. ‘Het
spijt me heel erg,’ mompelde hij, en hij stak een sigaret aan.
‘Daar kon jij toch niets aan doen,’ zei Eduard.
Het was tien over tien. We stonden met Ben op de stoep, naast een scheve
lantaarnpaal, scherven van de lamp en de tas waar het schepje uitstak. Damian
haalde een bos verwarde witte lelies uit de auto en gaf die aan ons.
‘Ik heb net een taxi voor jullie gebeld,’ zei hij. ‘Hij is er over vijf minuten.’
Feedback
Aangrijpende vertelling. Goed neergezet.