De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Sofia - fictie

SØSTRE

I

Een sterke, een wijze en een bekoorlijke staan tot hun enkels in het water. De rand van het pastelgele opblaasbadje reikt tot aan de knieholtes. In de handen rusten plastic zandbaksterretjes, een gieter en een rood, verschoten koffiekopje.                                                         De bekoorlijke kijkt schaterlachend de lens in, haar hoofd licht naar links gebogen. Met haar zwembroekje aan en haar korte haren is ze de ondeugendste van het stel. Onder toezicht van de sterke en de wijze is ze ooit op de coniferen heg geklommen. Aandachtig zat ze daar vanuit de hoogte te kijken naar de schildpad van de buren. Bonne Maman op pasbehangen muren smeren vormde haar tweede specialiteit.                                                      De sterke kijkt gebiologeerd naar het water dat tussen haar vingers naar beneden stort. Haar lange wimpers reiken vriendelijk naar beneden, houden toezicht op haar uitgestoken tong. Ze heeft haar rozerode badpak aangetrokken, dat net iets groter was dan dat van de wijze. Eén kledingmaat verschil op de wijze, die vijf minuten later op de aarde kwam dan zij. Beiden hebben zij een haarlengte en een dikke pony voorsprong op de jongste.                            Op de rechterknie van de wijze is een ronde moedervlek zichtbaar. Een moeder op het kinderdagverblijf had het aangezien voor een koffievlek, tot frustratie van de wijze. Als geen ander wist ze dat haar moeder nooit gemorst zou hebben op haar smalle benen. Vervaagde neonvlekken spatten van haar badpak. De bomen op de achtergrond zijn donker, gekleurd door een willekeurig gekozen sluitertijd. Ook het gietijzeren hek om de tuin ziet zwart. In werkelijkheid was het grachtengroen en afgebladderd. De magnolia bloeide en spreidde haar bladeren als satijnen kussentjes uit over de grond. Als het warme weer verdwenen was, lag er altijd nog een witte zon op het gras. Een afscheidskus van het met grassprieten gevulde water, het stampen van voeten en de rubberen arena.

II

Voor de etalageruit verschijnt een dikke bestelbus. Gisteravond was de levering van tweehonderd keramieken serviesstukken nog luchtig aangekondigd. Het duurt niet lang of ze staat als een bescheiden paspop ingesloten tussen alle dozen. Zucht. Eén voor eén sleept ze de cardboardgevaartes naar het dichtstbijzijnde pashokje. Gordijnen dicht. Niet meer aan denken. Al neuriënd vouwt ze eerst de babyrompertjes, vers uit het plastic en bedrukt met capybara’s. Oma en haar kleindochter zoeken ’s middags een duurzaam cadeautje. Een vlinderdas en een Sportman Recovery Kit pakt ze zorgvuldig in.                                                                           Toch is haar lach de laatste tijd niet meer zo veerkrachtig als haar krulhaar. Haar lief vindt ze ’s avonds laat verdiept in huwelijksgoederenregisters, tenuitvoerleggingen en bodemprocedures. Zij een gevoelige grondboor. Hij de rationele, systematische aard. ‘Ik wil je vanavond iets vertellen, thuis.’ Drie kusjes als extra. Eén vinkje. Zijn trappenhuis is lastig te beklimmen, waakt voor kattenkwaad. 

‘Soms is het net of ik tegen een gesloten oester praat.’ Het ontglipte tijdens een les kickboksen. Ze trekt het klittenband om haar polsen nog iets strakker aan. Frustratie zakt met squats steeds dieper in de grond. In de boze buien van haar vriendin herkent ze als een radar haar ingeslikte zorgen. Haar schouders, de dam waarachter zij mag schuilen. Passie voor Quintilianus, bonenkoffie en de Efteling had hen twee jaar terug bij elkaar gebracht. Regenboogliefde als mooiste liefde. In het begin was het zwemmen geweest, watertrappelen tegen opzichtige rechtlijnigheid. Lachend steken ze hun tongen uit op het lijstje dat naast de pick-upnaald prijkt. When I saw her standing there de topfavoriet.          

Proefschriften, essays en literatuurgeschiedenissen liggen open op haar bureau. Op de ronde tafel in de hoek wachten debutanten en publicaties van collegae op haar penstrepen. De boekenkast lijkt haast te bezwijken onder haar verzameling van gebleekt, beschreven wit. Aan de wand staren portretten van vroegere dichteressen me zachtjes aan. Een professor doctorandus is nooit te vroeg. Dromerig staart ze naar de flapteksten, een stopcontact vol stof en een slingerende vulpen zonder dop.                                                                                             ‘Ik stop ermee’. Wenkbrauwen in de lift. ‘Hoe moet ik het zeggen, mijn lichaam staat in een soort proteststand.’ Kin daalt. ‘Ik wil niet meer.’ Haar hand reikt naar haar tas, alle vakken langs. Mis poes. ‘En wat wil je dan precies?’ Een verzameling van strepen, half opgedroogd langs haar neus. Diepe inademing, in de hoop daarmee de fluim tussen haar stembanden te verjagen. ‘Dat weet ik niet. Niet dit in elk geval.’ Ze recht haar rug en schuift haar stuit naar achteren. In de nadagen van juli was haar een combinatie van twee masteropleidingen aangeraden. Het enthousiasme was groot geweest achter het ingetogen, ronde montuur van haar hoogleraar. Achtenveertig dagen had ze dat spoor vol wijsheid gevolgd. Tot nu.

III

Als een razend blad door het bos suizen. Rennen tot het lichaam zilt ademt. Sterren uit platgestreken deeg steken. Kietelbuien in bed. Bellenblazen op verjaardagen. Slagroom tussen neus, mond en ogen vinden. Kraanvogels vouwen of kruissteekjes maken. Alle planten water geven. Cassettebandjes. From Rochdale to Ocho Rios meeblèren tot de slaap het overstemt. Het zijn de spaarzame momenten waarop de wereld niet weegt, drukt en verwacht.

IV

Vier handen strijken als lucifers haar gebleekte jeans af. Ruitenwissers zijn er niets bij. Een nest vliesvleugeligen ligt gelegerd onder haar stuit. Een hoogste staat van paraatheid. De zelfontspanner laat zeven resterende seconden gaan. Een verzameling gekriebel en gewiebel schiet autonoom uit de grond. Hazelaars, paardenbloemblad en paarse schemer als stille getuigen. Op de plaats geen verdiende rust.                                                                                            Twee dagen eerder waren de stoelen 25A, 25C en 25E geboekt. Achter de vleugels namen ze de volle lengte van een half gangpad in beslag. Een primeur voor backpacks op de rug, gevuld tot de schouderriemen. De vangrail wijst de weg, twee uur van hier tot aan de camping. Afwisselend een hoopvol zingen en een stil observeren. Zij raapte zijdelings de stokken voor het avondvuur, terwijl haar zussen al fantaseerden over het eerste ontbijt. Uitzicht op fluctuerend water. Morgenstund har guld i mund. Zeven ochtendduiken in badpak, dat zagen ze wel zitten.

V

Witte lakens als een bruidsjurk dragen. Skeeleren op de parkeerplaats van het ziekenhuis. Croissantdeeg om houten stokken plakken. Vier keer kijken voor je oversteekt. Pannenkoeken met appelmoes. Alles en tegelijkertijd niets met elkaar willen delen. ’s Nachts niet naar het toilet durven. Het stomen van postzegels. Minisleutels voor dagboeksloten, altijd kwijt. Bivakkeren bij het Henschotermeer. Natte haren op de fiets. Stoeien in het stapelbed met uitzicht op de fuchsia gordijnen. Krijsen om een duploblok onder je voeten, of om de laatste lepel cakebeslag. De nasi van papa en het getok van Barnevelders in de tuin. Drie voor de horizon*.

VI

‘Ga je nou mee of niet?’ vroeg hij. Een hinderlaag op de vroege zaterdagmiddag. In haar handen bungelt een rijtje kledinghangers. Afgeprijsde sweaters met een groen of oranje label. Voor de onbemande kassa staat een dame, briesend en naar eigen zeggen slecht ter been. Of ze vanavond opnieuw wil dineren samen met zijn vrienden. Allen jurist en niet van plan hun vertrouwde, onverstaanbare jargon te verlaten. Jakkes. Opnieuw moet de skypesessie met haar Jut en Jul wachten. ‘Ik zie je vanavond.’ Loom in een treincoupé naar Amsterdam hangen. Haar bijdrage voor de vakantie niet vergeten. Een onvermijdelijke drang naar bos, aftersun en ongedwongenheid.

Een verfomfaaide deken verhult de eerst geborene. Op tafel ligt een slagschip op zijn kant. Onder de tafel vindt de jongste haar onderzeeër terug. Het kaarsvet in de vensterbank is gestold. De grijze kater rekt zich uit. ‘Wat is er liefje?’ Zij trekt de pluchestof alleen maar strakker om zich heen. Haar tas ligt onderuitgezakt in de hoek. Eén schoen heeft ze uitgetrapt, de andere nog aan. Panda-ogen, rood omrand. Zo was ze uit college teruggekeerd. Pogingen tot ingespannen luister naar gefluister. Een badkamer gevuld met stoom als intermezzo. Een handdoek slap om haar hoofd gewikkeld. Ze had haar voor het eerst durven kussen, zei ze. In stilte borstelden we haar haren. Onze ellebogen gekruist rond haar hals, handen als gekromde schilden op haar schouders.

VII

’s Nachts luistert ze naar het geblaas van wind op de Tyrifjorden. Met haar één meter zesentachtig is ze de karmijnrode slaapzak van haar ouders ontgroeid. Een geluk bij een ongeluk: ze slaapt standaard met haar benen opgetrokken. Rechts hoort ze hoe een sterk, beheerst ronken opstijgt. Links van haar ligt een rupsje verborgen, met haar vingers om het opblaaskussen gekruld. Buiten zingt een nachtmis van krekels. Langzaam buigt de koepel van nylon dichter naar ze toe. Het resultaat van zwerfkeien, die de kromme haringen van thuis de kop indrukken. Het witte doek boven haar wimpers verhult het aantal sterren van de avond. Niet erg. Hun armen en benen versmelten daar vanzelf tot asterisk.

Feedback

Goed geschreven, intrigerend verhaal