Haar wimpers slaan
als vlindervleugels
tussen het loof
Haar hoofd de kroon
waartoe zij zich als laurier
ruisend, zacht als balsem
heeft uitgerekt
Hij slaapt niet langer
nu zij de warmte van zich af wast
haar flanken verweerd zijn
door wind, inslag en bast
Zoekend naar de zon
trillen stil zijn ahorntranen
brons en teder
In innige koestering
oogst hij alleen
van dorre grond
vervlogen hoop
op minne
Feedback
Goed geschreven. Intrigerend verhaal.