De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Andrea - fictie

Mevrouw Wiener

 

Mevrouw Wiener bekeek zichzelf in de ovale spiegel die naast de jassen aan de muur hing en schikte haar haar. Ze trok het ceintuur van haar jas vast en klopte een vuiltje van de stof.  De gordijnen­ had ze al dichtgetrokken, de thermostaat laag gedraaid. Ze pakte de zwart leren tas met de halfronde hengsels van de kapstok, knipte het licht uit en legde haar hand op de klink van de deur. Op het moment dat ze de deur opentrok, werd er aan de andere kant met flinke kracht geduwd. Mevrouw Wiener zag nog net het gelige licht dat de galerij bescheen en de kale boomtoppen die voor de flat heen en weer zwiepten in de wind, voor de deur met een klap dicht sloeg en ze struikelend over haar eigen hak achterover tegen de jassen werd gedrukt. Ze had een schoen verloren en stond nu halfhoog, halflaag in de verschillende soorten stof gedrukt. Ze rook de vage Kretek-geur van Willems sigaretten in de bruine tweed stof die langs haar wang streek en voelde haar hart bonken in haar slapen.

              Voor haar stond een gestalte, een man. Hij was volledig in het zwart gehuld en had zijn capuchon zo ver mogelijk over zijn gezicht aangetrokken. Desondanks zag ze zijn bruine ogen, omlijst met lange wimpers, een bleke, ietwat scheefstaande neus met een klein opengekrabd wondje aan de rechterkant waar wat gestold bloed op lag en twee dunne lippen die minimaal bewogen achter het rondje dat was ontstaan tussen de strakgetrokken koorden en de opgetrokken kraag.

              ‘Mond houden.’ Ze had nog niks gezegd, maar de man, een jonge man nog, sprak luid en drukte zijn onderarm horizontaal tegen haar sleutelbeen. ‘Waar is het geld?’

              Ze wiebelde even onder zijn arm om haar andere hak ook uit te schudden. Op kousenvoeten stond ze op het gangkleed.

              ‘Het geld!’ Hij drukte harder.

              ‘Pardon, maar moet ik nu mijn mond houden of antwoorden?’

              ‘Niet zo bijdehand, ouwe!’ Hij trok abrupt zijn arm weg en haalde uit de rechterzak van zijn jas iets tevoorschijn. Pas toen het voorwerp het zwakke licht weerkaatste dat door het raam van de voordeur viel, zag ze dat het een mes was.

              ‘Daar moet u mee oppassen,’ zei mevrouw Wiener, naar het puntige staal knikkend, ‘dat kan verkeerd uitpakken.’

              ‘Geld,’ zei hij.

              ‘Op welk geld doelt u precies?’ Goede manieren redden elke situatie, had haar vader altijd gezegd. ‘Kunt u uzelf iets verduidelijken?’

              ‘Godverdomme, je weet wat ik bedoel, ouwe teef.’ De jongeman zwiepte het mes voor haar neus, pakte haar bovenarm beet en duwde haar voor zich uit naar de eerste deur, de woonkamer in. ‘Pak het.’

              Op haar 20-DEN-kousen stond ze op het parket, ze zou vast een ladder krijgen, dacht ze. ‘Als ik weet op welk geld u doelt, kan ik het pakken, maar anders wordt dit wel wat ingewikkeld.’ Ze had zich half omgedraaid en keek naar hem op, hij was zeker een kop groter dan zij.

              De jongeman sprak een aantal krachttermen en leek even te twijfelen. ‘Hier blijven staan,’ zei hij en hij begon lades en kastdeuren open te trekken.

              Mevrouw Wiener keek het even aan, wikte en woog en sprak hem toe: ‘Zeg, ik wil niet vervelend doen, maar ik moet gaan.’ Ze keek naar zijn driftige manieren, schatte de situatie nog eens in, ‘ik moet naar mijn man, ziet u. Die ligt in het ziekenhuis.’

              De jongeman hoorde haar niet of koos ervoor niet te antwoorden.

              ‘Morgen wordt hij geopereerd. Aan zijn hart. Nu begrijp ik dat u zich daar misschien niet voor interesseert, maar het is mijn man en het is een vrij riskante operatie.’

              ‘Hou je bek!’ Hij draaide zich naar haar toe en legde kort het koude staal tegen haar wang. ‘Hou je bek,’ zei hij, zachter nu.

              Haar hersenen werkte hard, bijna net zo hard als haar hart, dat razendsnel bloed door haar lichaam pompte. ‘Ik zou hem graag nog zien, voor het geval hij het misschien niet-' ze zweeg en keek in de bruine ogen die vlak bij de hare waren. Hij was nog geen twintig, dacht ze.  Ze zag zijn blik snel heen en weer gaan, zijn linker ooglid trilde een beetje. Toen ging hij rechtop staan, maakte zich breed. Het mes hing weer tussen hen in. ‘Jij gaat nergens heen. Eerst geef je me het geld, ik weet dat het er is.’

              Op dat moment klonk er een blikkerige geluid, als een radio, dat vanuit zijn jas de kamer in tetterde. Met het mes in zijn hand probeerde hij vlug zijn rits open te maken, maar de kraag zat te strak. Bijna sneed hij zichzelf in een vinger. Hij keek even naar mevrouw Wiener en borg het mes weer op. Daarna maakte hij het koord los, opende de rits en haalde zijn mobiel tevoorschijn.

              ‘Ja,’ zei hij en keek haar aan terwijl hij de telefoon tegen zijn oor drukte. Zij beantwoorde zijn blik, keek toen omhoog; langzaam zakte zijn capuchon naar beneden en zag ze zijn blonde, dunne haar tevoorschijn komen. Hij was echt nog jong, misschien wel jonger dan ze al dacht.

              ‘Nee mam,’ zei hij, ‘dat kan nu niet, ik ben bezig.’ Zijn blik was afgedwaald, leek niks meer te zien. ‘Nee,’ zei hij nogmaals en hing op, borg zijn telefoon weg.

              ‘Jongeman,’ zei ze, ‘ik geloof dat je familie je nodig heeft, net als mijn familie mij nu nodig heeft. Laten we hier een eind aan breien en allebei gaan.’

              De jongen pakte het lemmet vast dat uit zijn jaszak stak, maar liet het mes zitten waar het zat. ‘Nee,’ zei hij, ‘ik ga niet weg zonder het geld.’

              ‘Goed,’ zei mevrouw Wiener, ‘dan blijf je hier. Als de zaken er zo voor staan, dan is het niet anders. Maar ik heb je al gezegd: er is geen geld. Je bent verkeerd geïnformeerd.’ Ze wachtte even, maar hij zei niks, leek van zijn stuk gebracht door het telefoongesprek. Alsof hij eraan herinnerd was wie hij was. ‘Jij kan blijven,’ zei mevrouw Wiener, ‘maar ik moet gaan.’

              Nog steeds reageerde hij niet. Hij stond daar maar met zijn bleke gezicht, leek niet meer te weten wat hij moest doen. Ze liep langs hem heen naar de gang, trok haar hakken aan, pakte haar tas weer op en opende de deur. Achter zich hoorde ze voetstappen, de blonde jongen was haar gevolgd en stond in de deuropening. Zijn blik was anders nu, hij keek als het kind dat hij nog was, het kind van zijn moeder.

              ‘Berg je alles weer netjes op als je klaar bent?’ vroeg ze. ‘Ik ben pas laat weer terug.’ Ze stapte naar buiten, wilde de deur dicht trekken, bedacht zich en stak haar hoofd om de hoek, keek weer in de ogen van de lange jongen die nu zo klein leek. ‘Ach, en sluit de deur als je weggaat, wil je. Ik wil niet dat er vreemden binnenkomen.’


Feedback

Goed verhaal over vrouw die laconiek reageert op overval. Iets teveel bijvoeglijke naamwoorden.