De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Janine - fictie

Aan de wieg

door Janine Geerling

 

 

Hij staat in de hoek van de kamer. Ze ziet hem niet, ze ziet hem nooit, maar ze weet dat hij er is. Hij staat er al drie dagen.

  Ze slaakt een geërgerde zucht.

  Toen ze hem voor het eerst opmerkte was ze opgelucht geweest. Eindelijk was het zover. Eindelijk kon ze verder gaan, kon ze dit erbarmelijke lichaam achter zich laten. Het was nacht, ze had haar ogen gesloten en dacht: dit is het, straks ontwaak ik in een veld van licht (of duisternis – wat komt er na de dood? Het was haar om het even). Toen ze wakker werd, lag ze gewoon nog in haar kamer. Kamer 17b in rustoord De Varen.

  Nu is het opnieuw avond. De derde avond na zijn komst. Het is tien over tien, de zuster is net nog langs geweest met een glas water en iets erbij om beter van te slapenHet pilletje ligt onaangeroerd op haar nachtkastje - ze vindt pilletjes voor watjes.

  De zusters hebben al die tijd niets in de gaten. Als ze binnen komen weten ze niet dat achter de deur iemand in de schaduw staat; ze zien hem ook niet als ze haar verzorgen, zien niet dat hij hen zwijgend gadeslaat. Eén keer zei ze tegen de zuster met het ringetje door haar neus (wie doet er nu een ring door haar neus) dat de dood in de kamer staat te wachten. Het arme kalf wist niets anders te zeggen dan dat het allemaal heus wel meeviel, en dat ze gezond was als geen ander.

  Ze lacht schamper. Gezond. Wat is gezond? Ze heeft artritis en osteoporose, is doof aan één oor, zou praktisch blind zijn als ze niet aan haar staar was geholpen, en boert iedere tien minuten de volledige verzuurde inhoud van haar maag omhoog. Maar nee: verder is ze kerngezond. Voor een tweeënnegentigjarige. Ze heeft, tot haar teleurstelling, geen dementie. Jaren heeft ze er op gewacht: op de vergeetachtigheid, op het kwijtraken van spullengezichten, de weg, gebeurtenissen - de tijd. Al haar herinneringen zouden afgepeld worden tot er niets anders overbleef dan de kernHaar kern. En wat is die kern? Een lichtpunt? Een zaadje? Leegte? Ze heeft er al een poos over na kunnen denken, en is tot de conclusie gekomen dat er een grote kans bestaat dat er helemaal geen kern ís. Als je een ui laag voor laag ontdoet van zijn schil, kun je de doorgaan tot er niets van over is, behalve al die losse schillen.

  De kern zat blijkbaar in de lagen – in het gehéél.

  Nee, voor haar geen afgepeld einde. Ze zal uitlopers krijgen, ze zal oneetbaar worden – dat is ze al – en ze zal met andere rottende resten worden weggegooid. Compost zal ze worden, op z’n hoogst. Dat is misschien nog haar enige troost: dat ze voeding zal zijn voor anderen. Wormen. Kevers. De knagende kringloop van het leven.

  Ze kijkt naar de hoek naast de deur, naar de schaduw in de schaduw, naar de wachter, de zwijger, de gluurder die daar maar staat en staat, en niets doet. ‘Zeg jij nu ook eens wat.’ Ze wacht en wacht, en ze moet zijn ingedut, want als ze haar ogen opent, schemert het in de kamer. Ze zucht. Het is ochtend, alweer. Maar haar wekker zegt dat het drie uur in de nacht is. Is haar klok van slag? Stuk? Heeft de tijd stilgestaan?

  De tijd.

  Als ouder worden haar iets geleerd heeft, is dat tijd relatief is. Zo relatief, dat het niets is. Een illusie. Iets dat niet bestaat. De spiegel zegt iets anders, de kalenders, de klok, de geschiedenisboeken, de ringen van een boomstam, de stamboom van een bloedlijn, de lijnen in een hand – de tijd bestaat, zegt de leraar die het kind de tijd leert; de tijd bestaat, zegt het kind dat zijn zevende verjaardag viert; de tijd bestaat, zegt de achttienjarige die haar dromen voor zich uitspreidt als een picknickkleedde tijd bestaat, zegt de bruidegom die zijn geliefde kust voor de rest van hun leven, in lief en leedde tijd bestaat, zegt de zwangere vrouw – de tijd duurt negen maanden; de tijd bestaat, zegt de moeder bij de eerste lach van het kind in haar armenbij het eerste hapje, de eerste stap, het eerste woord dat mama is; de tijd bestaat, zegt de arts die zegt dat het tijd is om afscheid te nemen; de tijd bestaat, zeggen de ouders aan het veel te kleine graf – de tijd bestaat, en je krijgt het nooit meer terug; de tijd bestaat, zegt de vriendenkring, want de tijd zal alle wonden helen; de tijd bestaat, zegt de echtgenote die haar man verlaat – de tijd hakt diepe klovende tijd bestaat, zegt de vrouw met groeven in haar gelaat – de tijd bestaat, en duwt ons van het eerste licht naar de onvermijdelijke duisternis.

  De tijd bestaat niet, zegt de oude vrouw in de schemering. Want ik ben nog steeds wie ik voor de tijd was; een dromer, een verliefde vrouw, een moeder met haar hart in haar armen, een moeder met haar hart in een kist, met haar hart nog maar pas begraven in de donkere, donkere aarde – en toch, tegelijkertijd, ook zelf nog maar een kind dat opkijkt naar de wolken, zelf nog maar een kind dat in het donker naar de schaduwen staart.

  ‘Hoe kan de tijd bestaan,’ fluistert ze, ‘als wat achter me ligt ook voor me ligt, en alles nu nog steeds gebeurt?’

  De wachter in de hoek beweegt. Ze ziet het niet, ze weet het; een ruimte verandert als iets beweegt, de ruimte verplaatst zich om iemand heen – als water.

  Hij staat dichter bij haar, maar nog niet dicht genoeg. Hij neemt de tijd. 

  Hij neemt de tijd.

  Ze lacht. 

  Haar mond is droog, ze komt overeind, pakt haar glas, ze drinkt, probeert te drinken.

  Het is niet het glas dat valt.

  Verlies.

  Ze ligt op het matras, versteend. Ze is een traan die niet beweegt.

  Verdriet.

  Verdriet is waar de stem breekt. Het hart, begraven, klopt nog steeds.

  Ze weet nog hoe ze voelde, de warme bundel in haar arm. Hoe ze rook. De zoetheid. Haar eigen binnenste.Bloed van haar bloed. Geest in haar geest. Haar leven, haar liefde.

  Haar liefste.

  De dood zwemt met het leven mee.

  ‘Waarom zo lang gewacht?’ vraagt ze.

  Het wordt lichter in de kamer, de schaduw staat nu heel dichtbij.

  Het is stil, nu. Het is een diep, diep zwijgen.

  Het is de stilte van een slapend kind, 

  en een ouder die aan de wieg staat te kijken.

 

 

 

 

Feedback

Beeldende herinneringen aan een overleden man