De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Martijn - fictie

PETERSELIE

 

 

Ik wist zeker dat het een hoer was.

Ik kon de voordeur niet zien vanuit mijn raam, wel nog net het puntje van het extreem lage, schuine dak. Zouden er aan de achterzijde net als bij mij vier opgestapelde, verlepte plastic tuinstoelen en een scheve tafel staan?

Vast wel. Alle huisjes in dit park waren hetzelfde. Met het verschil dat er in mijn huisje geen hoer zat.

Ik vroeg me af of ik dat zou willen. Maar besloot dat ik het spannender vond om het onder háár puntdak te doen.

De eerste avond had ik haar op de bank zien zitten. Onscherp. In een flits.
De gordijnen waren open. De bungalows lagen ver genoeg van elkaar voor een beetje privacy. Maar de lamp brandde fel boven haar hoofd en verder was het donker. Ik had net een wandeling gemaakt en zocht de weg terug naar mijn eigen huisje.

Ze keek even op van haar boek, vast een foute thriller, maar ik kon het niet zien van deze afstand. Mijn fantasie sloeg meteen op hol, want wat ik wel zag was dat ze een ongelooflijk lekker ding was. (En dat ze op Roos leek. Een hoer dus.)

 

Deze avond waren de gordijnen gesloten en was ik tot op een meter van haar huis genaderd. Ik stond zelfs op de tegelvloer aan de achterkant die duidelijk het territorium van de bungalow afbakende. Inderdaad dat verlepte tuinmeubilair. Het licht kwam onder de gordijnen door. Ze hingen tien centimeter boven de linoleumvloer.

Ik probeerde eronderdoor te kijken maar wilde niet betrapt worden terwijl ik op mijn knieën voor het raam lag, dus ik hield me in en bleef staan in een laf bukje.

Ondertussen had mijn fantasie de afgelopen dagen de ruimte gehad tot grote proporties te groeien. Ze had me doen denken aan Roos en ik was in gedachten al minstens twee keer bij haar binnen geweest, clichés van kopjes suiker lenen gemakshalve overslaand. De drank hielp ook mee, want ik was al aan mijn zesde fles wijn van de week bezig. Ik wilde Roos juist vergeten.

Ik schrok op van een geluid van rammelende pannen uit haar keuken en rende terug, hoekje om, mijn huisje in; ik had de voordeur er speciaal voor op een kier laten staan.

Na een paar minuten kwam de man naar buiten.

Hij leek iets schielijker te bewegen dan toen hij aan kwam, zo’n anderhalf uur geleden. En er leek ook meer trots in zijn pas te zitten. Schaamte en trots.

Hij stapte in zijn BMW - weet ik veel welk type maar hij was zwart en glom - en het duurde even voordat de auto werd gestart. De auto maakte een lompe bocht met net iets meer gas dan noodzakelijk, waardoor de herfstbladeren opstoven en er een spoor van de banden door het zand trok. Doordat hij draaide en langs mijn raam reed, kon ik zijn gezicht beter zien. Ik schoot wat meer achter het gordijn bij het tafeltje waar ik zat en zag zijn vermeende geile blik nog lang naar binnen kijken. Totdat hij zijn stuur snel moest bijdraaien omdat hij bijna tegen mijn auto aanreed. Hij corrigeerde behendig en onze blikken troffen elkaar alsnog een halve seconde.

Hij kwam me bekend voor. Waar kende ik die kale kop toch van?

 

Nog geen jaar geleden zat ik in een Zeeuwse variant van deze bungalowketen. Die had nog enige allure zo dicht aan zee. En de vreugde werd ook verhoogd door de aanwezigheid van de vrouw waar ik zo stapel-knetterverliefd op was geworden.

Eigenlijk was ze nog een meisje want ze was eenentwintig toen ik haar leerde kennen. Ik naderde zelf de veertig al. Mijn ouders spraken er schande van en wilden me in hun brave wijk in Eindhoven-Noord niet ontvangen als zij erbij was.

Ik keek nog eens naar de gesloten gordijnen aan de overkant en besefte me weer dat ik het hele verhaal van Roos nog niet verwerkt had.

 

Thuis in Amsterdam wilde ik voorlopig niet komen. Alles daar deed me denken aan Roos, waar ik zo’n vier jaar mee samen was. En de schaamte over mijn ontdekking lag nog als een kleffe deken over het hele appartement. Daarom had Peter deze plek voor me geboekt. Hij bedoelde het goed hoor. Er stond al een fles wijn voor me klaar bij de receptie toen ik incheckte. Op het kaartje erbij: ‘Zet hem op. Peter’. Ik geloof niet dat hij doorhad dat ik sinds de breuk meer flessen naar binnen had gehakt dan ik ooit eerder gedronken had. Ik was niet eens een drinker. Bier lustte ik nog steeds niet. ‘Wat bende gij nou voor Brabander?’ zei Roos altijd en probeerde daarbij mijn zachte G te imiteren.

 

Ja, wat was ik nou voor Brabander, waar was ik überhaupt goed voor?

Ik was mezelf kwijtgeraakt de afgelopen jaren; had mezelf verkwanseld.

Tegen mijn zin in had ik mijn motorrijbewijs gehaald. Ik zag mezelf nog omvallen in die flauwe bocht omdat mijn iets te wijde pijp van mijn spijkerbroek achter het pedaal bleef haken. Met een woedende instructeur die in mijn oor schreeuwde. De ex van Roos had een motor; zijn oude helm hing nota bene bij ons in de gang en leek me elke keer uit te lachen als ik van de rijles terugkwam.

Ze vond dat ik ook een tattoo moest nemen, dat zou stoer staan. Een hond: haar idee. Feestjes met veel drugs en blijven slapen bij vriendinnen die mijn dochters hadden kunnen zijn.

Op vakantie naar Bali; not my cup of tea. Ik had een strandparadijs in gedachten en schrok van de totale armoede en de troosteloosheid vlak naast het enorme resort, waar Roos zich elke dag liet pamperen door de slaafse Balinesen die elke dag door hun mannen op brommertjes werden afgezet om de hele dag te masseren op het privéstrand van ons verblijf.

Ik dwaalde af.

Roos had me op zo’n kolossale manier verlaten dat ik me in een klap een totale nul voelde. En als een nul zat ik nu al een ruime week in dit oord te zuipen.

 

De wijn had me verdoofd en de schaamte begon wat naar de achtergrond te verdwijnen. Ik kreeg het braniegevoel van het begin van onze relatie weer te pakken en besloot gewoon bij die hoer aan te gaan kloppen. Wat had ik nou te verliezen? In de keukenkastjes had ik wat vergeten kruidenpotjes zien staan. Ik viste de peterselie er tussenuit en gooide de gortdroge blaadjes in mijn mond, kauwde er wat op en spoelde ze weg met een slok melk. Ik wilde de knoflookdampen van de shoarma wegkrijgen en nog enigszins fatsoenlijk over komen.

Leeg potje suiker meenemen?

Nee dat sloeg echt nergens op. Het moest zo wel lukken.

Gewoon via de voordeur dan.

Ik stond op.

Even later.
Aanbellen.

De alcohol leek sterker dan ooit naar mijn hoofd te stijgen. Het slot werd omgedraaid.

Het leek allemaal minuten te duren. Ik voelde mijn hoofd tollen.

 

Waar was ik? Ik keek door mijn wimpers om me heen, herkende vaag de meubels van de bungalow. Alles stond net even anders, in spiegelbeeld.

Een bonkend hoofd en een vage schim die op me af kwam lopen. Het was het meisje, echt een méisje nog. Ik lag op de bank in haar bungalow, een deken over me heen. Hoe lang had ik hier gelegen? Het meisje was zorgzaam en depte met een vochtige theedoek over mijn gezicht en mijn hoofd. Zo van dichtbij leek ze helemaal niet op Roos. Ik schaamde me een beetje. Een zachte stem: ‘Ik kan je niet zo lang hier laten, mijn vader komt zo weer thuis.’ Ze richtte haar hoofd richting een lijstje op de vensterbank. Op de foto stond ze samen met de man met de kale kop.

Die kale kop, die blik. Mijn rij-instructeur.

De man waar Roos mij vier jaar lang mee bedrogen had.


 

 


 

Feedback

Leuk verteld, met een aardige twist aan het eind.