De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Mariano - fictie

Alleen de krekels

 

 

Iets heeft hem gewekt uit een flinterdunne dagdroom, die hem naar een fles mineraalwater op de picknicktafel doet staren. Op de hals zijn druppeltjes gecondenseerd tot iets wat lijkt op een doorzichtige slangenhuid.

Misschien is het de lach geweest van een man aan de overkant. De stem komt van een houten veranda, die omzoomt is met een lichtgele vitrage. De lauwe middagwind fluistert door de pijnboombossen en doet de vitrage rollen als een golfslag. 

Hij hoest en verbijt de gloeiende pijn achter zijn borstbeen.

Er zit een vlieg op zijn pols. Het zwarte beestje draait rondjes bij het oranje campingarmbandje. Hij kijkt ernaar alsof het niet zijn arm betreft, alsof het een bleek en knokig, zwart behaard object is dat op tafel ligt en wat iemand straks met een blik vol walging op de grond zal vegen.

‘Pap, ga je vandaag mee naar het zwembad?’

Wederom moet hij hoesten en hij antwoordt bijna fluisterend ‘misschien’. Er staan tranen in zijn ogen. Zijn jongste dochter slaat haar armen over elkaar en kijkt hem boos aan.

‘Dat zeg je elke dag.’

Er zitten acht mensen om de tafel op de andere veranda, ze zijn zichtbaar in pastelkleurige contouren. Hun stemmen vormen een aangenaam geroezemoes, hij onderscheidt het tikken van bestek op de borden, het schenken van water en gekoelde wijn in lage, brede glazen. De rosé is bleek en helder als parfum.

Boven hun hoofden, boven het zachte gepraat en gelach, vermengen de geluiden van hun lunch zich met het gezoem van de vroege middag. Hun stemmen worden gedragen door het getjirp van cicaden. De lucht is gortdroog en ruikt naar dennennaalden en verschroeid gras. Rondom trilt de bosbodem, terwijl de zon traag naar haar hoogste punt klimt. Hij verlangt intens naar nabijheid. 

      ‘Ik wil geen toetje’

      ‘Dat is goed voor je’, zegt hij na het luidruchtig schrapen van zijn keel.

      ‘Roken is veel slechter voor je dan een keer geen toetje eten.’

Hij kijkt haar aan en glimlacht verbeten. Wijsneus. Hij staart naar de sigaret in zijn linkerhand. Naar de grijze kegel en de rookpluim die loom omhoog klimt. 

Hij kon niet stoppen, het lukte hem gewoon niet. En nu is het te laat, onomkeerbaar. Het zal hem doden, dat weet hij. Dat is eigenlijk al gebeurd, zijn dagen zijn geteld. Zijn dochters weten gelukkig nog niet precies wat woorden als uitgezaaid en terminaal betekenen.

Zijn veranda is kleiner dan die van de overburen en heeft geen vitrage. Ander type chalet, andere prijs. Maar de camping was al duur genoeg, vond hij. Sinds het overlijden van zijn vrouw, een half jaar geleden, was er financieel minder ruimte. Hij roeide met de riemen die hij had. En die hadden hem toch maar naar een vijfsterren camping aan de Franse kust gebracht. 

Marja had hem doodziek vanuit het ziekenhuisbed aangekeken, er was paniek te lezen in haar blauwe ogen, die diep waren weggezakt in hun kassen. Hij beloofde voor de meiden te zorgen. Maar toen kenden ze zijn diagnose al, dus Marja huilde krachteloos en schold met gebroken stem: ‘Godverdomme'.

      Van de tegenover gelegen veranda stijgt de geur van koffie op, van een enkele sigaar, een glas pastis. De aanwezigen leunen achterover in hun stoelen, hun woorden vertragen. De hele wereld vertraagt. De middag is loom en zwaar de camping opgerold en nestelt zich onder de kruinen van de pijnbomen.

      Hij kijkt naar zijn tafel, naar de antracietkleurige badhanddoek die dienst doet als tafelkleed. Rimpelloos als het zwarte water van een ven, waar de vieze borden en glazen op drijven. Het is zíjn badhanddoek, die gebruikt hij toch niet. Stel je voor zeg: hij weegt nu zesenvijftig kilo, vel over been, ingevallen oogkassen. Hij heeft de kleur en het uiterlijk van een lijk.

Misschien dat hij later nog even naar de zee loopt als de zon onder is en de duisternis hem van een donker kleed voorziet. Als de meiden veilig in hun bed liggen en dromen van de glijbaan. Dan kan hij het zoute water tegen zijn knieën voelen spatten.

Hij wast af en kijkt zijn dochters na, die naar het zwembad lopen. Dan nestelt hij zich in de stoel in de schaduw waar hij de dagen doorbrengt, terwijl hij op zijn telefoon op nieuwssites kijkt tot de percolator op het fornuis begint te pruttelen. 

Op de andere veranda speelt een aantal mannen kaart, omringd door de zomermiddag die siësta fluistert. Ook hij is moe, maar hij durft zijn ogen niet te sluiten. Je weet maar nooit. Niet wegzakken. Maar het gaat niet altijd goed, hij is ook maar een mens.

Plotseling wordt er vlakbij luider gepraat. Er staan een man en een vrouw voor de andere veranda, ze luisteren voorover gebogen naar een kletsnat, huilend meisje dat een schaafwond op haar scheenbeen laat zien. De arm van haar grotere zus ligt over haar schouders. Ze verdwijnen allemaal achter de vitrage, die nu goud kleurt. 

Hij reikt naar het pakje shag, maar aarzelt. Dan hoest hij zo hard dat zijn ingewanden er pijn van doen. Om hem heen is het nu stil geworden, alleen de krekels sissen onafgebroken. Iedereen is naar het strand of zwembad. Hij ruikt aan de tabak en begint dan met de koperkleurige vingers van zijn rechterhand een shagje te rollen. 

In de stilte die hij om zich heen ervaart ziet hij in een visioen zijn dochters naar de picknicktafel op de veranda rennen. Hun haren nat, vrolijke bikini’s en kaneelkleurige benen, teenslippers gisteren gekocht. Hun longen vol verhalen.

‘Pap?’

Alleen de krekels.

Feedback

Mooi verhaal over loslaten, heel beeldend opgetekend.