De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

EDDY - fictie

1        10 augustus - een dinsdag

8H30

 

Trekt zijn kleren aan.

Klierekleren.

 ‘Krijg de klere alle kleren van klerenland!’ denkt hij en

sukkelt met zijn broekspijpen.

Krijgt de colère van kleren!

Vandaag moest hij zelfs nog meerdere kleren meedoen

om er als een enthousiaste lul uit te zien.

Wil een auditie doen.

Een reclamespotje om Light kazen te promoten.

Moest niet bij elkaar passende kledij meebrengen.

Zet alvast een gedeukt wit zeilhoedje op.

Lijkt op Monsieur Hulot.

s Middags, tijdens de middagpauze in het theater zou hij

nog een auditie doen voor bier.

Zelfs wanneer het low budget is betalen ze nog goed.

Wordt misschien een kaas- of bierhoer.

Misschien...

Heeft een hekel aan audities. Te gespannen.

Onzekerheid wint het van flegma.

Slaat om in starheid of apathie.

Een camera liegt nooit.

Registreert elke emotionele kronkel.

 

Mensen zouden beter met camera’s in hun voorhoofdholten geboren worden.

Zij – gaf zijn vriendin een naam: Baba, naar de Russische heks Baba Jaga - had de tafel gedekt.

Ontbijt.

 ‘’s Avonds knuppeltje strek je en de volgende ochtend

tafeltje dek je! Zo gaat dat…’ dacht hij.

Panoramisch zicht vanuit de leefkamer: loofbomen.

’s Nachts tandeloze, gehoornde monsters;

veranderden overdag in groene,

lieflijke, vruchtdragende takken.

De dag maakt rustig.

Geen dreiging. Geen onheil.

Afscheidskus: haar scherpe tong tegen zijn lippen.

Kriebelt. Trekt zich snel terug.

 ‘Tot…ja, tot wanneer ?’

 ‘Tot vannacht…’zegt ze gedwee.

 ‘Ja…tot vannacht dan…ik sluit de deur af en

neem de sleutels mee…’

 ‘Doe maar, ik geraak wel binnen. Ik geraak

overal binnen…’zegt ze guitig.

 

Sluit de deur.

Zij speelt alsof ze achter tralies zit

en klemt zich vast aan een staaf in het bovenste

venster van de deur.

Hij tikt even met de metalen deurklopper op het

voorhoofd van Aphrodite.

Teken van afscheid. Ze kermt en kreunt. 

Blauwbaard vertrekt.

 


9H45

 

 ‘Wij zouden een cumul kunnen doen bij Studio 1OO,

jij kabouter Lui en ik de Hond, Samson!’ zegt een mager

krullenmeisje die haar fiets langs een trap wringt, waarvan de wit marmeren treden in het midden vergeeld zijn als ranzige onderbroeken, vliegensvlug glipt ze via een gigantische deur naar binnen.

Ze voert haar fiets aan de hand door het foyer, over het parket tot aan een zuil en maakt haar fiets daaraan vast.

 ‘Groot stedelijk gedrag’ denkt hij. ‘Op je hoede zijn is

de regel! Vertrouw niemand!’

 ‘Sorry, ik begreep u niet ?’zegt hij overrompeld door de

energiestaak die binnenstormde.

 ‘Wel, ik ben de hond ,’zegt ze guitig en schudt haar

donkere krullen heen en weer, ‘en jij…’

Ze vervolledigt haar zin niet eens.

Hij was te traag voor haar. Aan een ontbijttafel zou ze

hem sigaretten rokend omver ratelen over dagdagelijkse

nieuwtjes, over cultfilmpjes, over theaterstukjes en

over pralineboekjes die ze gezien of gelezen had

of nog moest zien of moest lezen.

Zij zou zich niet laten opsluiten in zijn chalet in de Vlaamse heuvels. Zelfs niet voor de fun.

Haar krieloogjes branden.

 ‘Toch erg paranoïde om je fiets hier vast te leggen,’ zegt

hij cynisch.

Wil haar laten horen dat hij ook gedistingeerde woorden

op een nuchtere maag kan laten klinken alsof het lid- of

voegwoorden zijn.

 ‘Ook hier wordt veel gestolen…’ zegt ze sluw en blijft

zijn meerdere.

 ‘O ja?’

 ‘Ja, laptops, portefeuilles, lederen jassen….van alles…’

Ze doet alsof ze met iemand anders praat.

 ‘Verdomme !’ vloekt hij en werpt zijn vingers in het rond alsof hij een gloeiende pook had aangeraakt.

 ‘Wat gebeurt er?’ vraagt ze geschrokken.

 ‘Niets. ’t Is niet zo erg. Mijn vinaigrette is uitgelopen…

en de plastic zak en al het andere voedsel druipen nu van

het zuur…’

Ze giechelt als een bakvisje en drentelt met wippende

krullenbol naar de repetitiezaal.

Vertederd kijkt hij haar na.

 ‘Maak je geen illusies,‘ spot een collega acteur, ‘Ze is

lesbisch…’

Homerisch gelach. Boertig lachsalvo, het ultieme bewijs van mannelijkheid, galmt na tot in de repetitiezaal.

 

10H10

 

 ‘We beginnen met het eerste deel, jongens!’

Warme hese stem van de regieassistente die hen als

jongens begint aan te spreken.

Jongens ? Een groepje van tien mannen verworden snel

tot een bende zwabberende, moppen- spuiende en

heldenpraatjes brakende kletsmajoortjes.

Ze heeft gelijk.

 ‘…Let op! Dit zijn dialogen! Geen monologen. Dialogen

kunnen de meeste acteurs niet meer uit hun bek krijgen

en weten jullie waarom? Omdat de mensen niet meer met elkaar praten. Ieder leeft voor zichzelf. Daarom zijn er monologen. Maar monologen verarmen. Ze maken steriel en ze zijn een hedendaags staaltje van egocentrisme. Een speler die alleen staat op een podium…zielig…’

Onze regisseur gedraagt zich als de Grote Manitou, de mythische god van de indianen. Hij kan het goed zeggen.

Na een hartinfarct lijkt het alsof hij meer energie en meer

levensdrift heeft gekregen.

Klein maar dapper. Slim en monter.

Belezen en broederlijk.

De Napoleon van het Vlaamse theater.

Zoon van een arbeidersgezin, net als hijzelf.

Bewondert hem.

 

13H30

 

 ‘Laten we iets gaan eten,’ stelt de vriendelijke

regieassistente voor.

 ‘Waarom ?’ vraagt de regisseur koeltjes.

 ‘Er zijn mensen die honger hebben gekregen…’

 ‘Honger? Honger is een beest dat kan wachten. We maken eerst deze scène af.’

Ze spelen de scène nog drie maal.

  ‘En nu gaan we eten…’ zegt de regisseur enthousiast.

Ze volgen hem als schapen.

Hij niet. Moet nog auditie afleggen voor een biermerk.

De Solvynsstraat.  ‘Ergens nabij het justitiepaleis,’ had de

filmregisseur van de commercial de avond voordien met een zwaar Frans accent op zijn voicemail ingesproken.

Leest talloze straatnamen maar vindt geen Solvynsstraat.

Wordt zenuwachtig. Heeft maar een halfuurtje tijd.

Dan starten de repetities in het theater weer.

De Grote Manitou staat bekend voor zijn vernederende

opmerkingen wanneer iemand vijf minuten te laat op een repetitie verschijnt. Het was nog te vroeg om zich te laten

vernederen.

 ‘Solvynsstraat? Ik ben in de buurt van het Justitiepaleis,

maar geen Solvynsstraat te bespeuren…’

Denkt opgejaagd als grof wild.

Hij gebruikt zijn gsm. Verfoeit dat toestel, maar

in nood mag en moet iedereen gsm’en.

 

 ‘Waar bent u ?’

 ‘Aan het Justitiepaleis…’

 ‘Dan bent u in de buurt…’

 ‘In de buurt ? Waar is die straat dan ?’

 ‘Bent u links of rechts van het Justitiepaleis ?’

 ‘Euh…erachter…’

 ‘Erachter? Dan is het voorbij de lichten links. Schuin links…’

 ‘Euh…dank u. Ik vind het wel.’

 ‘U kunt het ook daar nog eens aan iemand anders vragen. Ik ken Antwerpen niet zo goed.’

 ‘Ik vind het wel. Tot weldra.’

Vindt het.

Parkeert zijn auto voor een garage. Verboden te parkeren.

Weer dat blauwe etiket op garagedeur met witte takelwagen, die witte personenwagen wegsleept.

Overal bedreigingen. Heeft geen witte auto, maar een grijze. Negeert het teken.

 

Opent loodzware deur van een burgerhuis.

Volgt bewegwijzering naar de auditie in muffe gangen.

Afgebladerd plafond herinnert aan vergane glorie in oude herenhuizen. Gaten in wit marmeren vloer doen hem wankelen. ‘Weer dat vervloekte wit!’ denkt hij.

Verliest zijn evenwicht. Klemt zich vast aan gladde muurwand. Herstelt zich. Zweet druipt van zijn voorhoofd. Ontdekt een A4 papier op vaal grijze muur:

 

‘CASTING - BIER’

 

Twee witte doorschijnende plasticstoelen naast een

liftdeur nodigen niet uit om te gaan zitten.

Alles wit. Zuiverheid.

Onschuld. Albedo.

Wil juist onzuiverheid. Zwart als steenkool, rood als bloed.

 

Stemmen en gefluister klinken hol uit de verte.

Waant zich in een DDR-staat.

Andere kamers. Weer andere stemmen.

Stapt naar die stemmen toe.

 ‘O! U bent Danny?’ vraagt de filmregisseur met dikke tong.

 ‘Nee! Ik ben Freddy!’

Wil geen nieuwe naam.

Freddy, Rudy of Danny. Voornamen behorend tot Amerikaanse eenheidsworst uit de vijftiger jaren.

Eindigt allemaal op die opengespalkte letter: ‘y’. 

‘Met een gevorkte ‘y’ kan je iemand zijn ogen uitsteken…’ murmelt hij binnensmonds.

‘Ah ja. Hier is de tekst van de lastige manager;

u kunt hem daar in de gang van buiten leren…over

vijf minuutjes kom ik u halen…’

Keert terug naar de plastic zeteltjes.

Ontmoet collega uit het theater waaruit hij net ontsnapte.

 ‘Daar zeggen we straks natuurlijk niets van, hé…’ zegt

hij samenzweerderig.

 ‘Nee, niets,’ zegt de andere onverschillig.

 

Doet proef con brio. Zonder zenuwen.

 ‘Oké. Lees ook de tekst van de professor eens.’

De filmregisseur geeft hem een nieuwe tekst over bier.

Nog meer zinnetjes dan de vorige.

Heeft een goed geheugen. Leert snel van buiten.

Moeilijker dan de vorige opdracht, maar slaagt er

ogenschijnlijk weer in.

 ‘Het zal niet gemakkelijk worden om een keuze te

maken. Bedankt!’

Uit de mond van die trendy regisseur met flashy kleren en blonde 50’s snit klinkt elke zin vals. Elk woord zit verpakt in roze plastic.

Neemt oppervlakkig afscheid van de filmregisseur.

Weet intuïtief dat de man liegt.

Zal de rol toch niet krijgen.

 

Haast zich weer naar het theater; weer naar de donkere

kubus, weer naar de ruimte die in de buik van een ander oud herenhuis werd gemaakt. Oude herenhuizen herbergen dikwijls jonge kunstenaars met platte beurzen. 

Verdwijnt in een kunstmatige baarmoeder zonder licht

of seizoenen.

Overgeleverd als proefkonijn aan de willekeur

van een theatergoeroe.

Luistert naar lange politieke uiteenzettingen van de regisseur.

Iedere acteur veinst interesse en luistert ogenschijnlijk naar de Grote Manitou die het onechte, het onwerkelijke benadert alsof het over de werkelijkheid gaat. Echt-onecht?

 

Einde.

12/11/2019

Meyenbos (deze tekst is één dag uit mijn roman Klierekleren.)

Feedback

De vorm intrigeert, en er zit vaart in het stuk – zou wel beter kunnen worden uitgewerkt.