Uitvaart
Terwijl vier mannen in geel-blauwe uniformen de kist door het midden van de ruimte naar voren droegen, vloog er een plastic bal over de systeemwand. Hij stuiterde nog een keer of drie en rolde vervolgens tot voor in de zaal. Mijn moeder wilde het ding oprapen, maar ik hield haar tegen.
‘Laat nou maar.’
Van aan de andere kant van de wand hoorden we kinderen joelen in de ballenbak. De weeë hotdoglucht van het kraampje in de koophal dreef de ruimte in.
Ik had haar nog gezegd dat we dit beter niet op een zaterdag konden doen omdat het dan extra druk zou zijn, maar ze was bang dat er anders niemand zou komen. Het was een stresserende ochtend geweest, ik was al bij openingstijd in de winkel omdat er een onderdeel ontbrak in het zelfbouwpakket. Nadat ik had aangeschoven bij de klantendienst, had ik het serienummer van de schroef tot driemaal toe moeten herhalen voor de verveelde werkstudent die vervolgens nog twintig minuten wegbleef om ergens in het magazijn een nieuw exemplaar te gaan zoeken. Toen hij eindelijk kwam aangeslenterd, griste ik het ding uit zijn handen, rende naar mijn auto en reed veel te snel naar huis.
Terwijl mijn moeder zat te snikken bij mijn opgebaarde vader, demonteerde ik die rotkist weer. Mijn broer stond er schaapachtig op te kijken, kreeg opeens een glazige blik in zijn ogen, zette zijn blikje bier op de vensterbank en haalde het schroefje waar we de vorige dag rondtastend op de vloer naar hadden gezocht uit zijn achterzak.
‘God-ver-domme,’ snauwde ik.
Schouderophalend mompelde hij een ongemeende ‘sorry’ en zeeg neer op de bank. Alleen mijn moeders smekende blik en het vooruitzicht van nog een uitvaart weerhielden me ervan om zijn schedel in te slaan.
‘Help tenminste even.’
Met zijn tweeën schroefde we de kist in elkaar en hesen het lichaam van vader erin. We vertrokken te laat en zaten met ons gehuurde bestelwagentje meteen vast in de file van kooplustigen die stonden aan te schuiven richting meubelboulevard, smachtend van verlangen om de in hun zakken brandende betaalkaarten boven te halen voor kookeilanden, barkrukken, buffetkasten en zitzakken.
‘We hadden Uberfuneral moeten nemen,’ zei mijn broer. ‘Die jongens rijden de hele tijd rond in lijkwagens en komen meteen als je een overlijden meldt in de app. Kijk, er zijn er een stuk of zes in de omgeving.’
Hij toonde me het scherm van zijn mobiel, waarop inderdaad zes blauwe kruisjes te zien waren die als aasgieren rondcirkelden over de plattegrond van de stad.
‘Had het dan zelf geregeld,’ riep ik uit. ‘Altijd hetzelfde met jou: je zit daar maar op je luie reet als het werk moet worden gedaan, en achteraf kom je uitleggen hoe het beter kon.’
‘Niet nu!’ snauwde mijn moeder achterin.
In gespannen stilte draaide ik het parkeerterrein op. We maakten de koffer open en legden de kist op een platte kar.
‘Waar is het touw?’ vroeg ik aan mijn broer.
‘Welk touw?’
Ik zuchtte.
‘Om de kist vast te binden aan de kar, zodat die er niet afdondert, zoals toen met tante Clara.’
‘Oh.’
‘Ik hou hem wel tegen,’ zei onze conflictmijdende moeder, vastbesloten om ons door het mijnenveld te loodsen. Ze trok haar zwarte mantelpak recht, gaf me haar voile aan - ‘zodat die niet tussen de wieltjes draait,’ hoorde ik haar in gedachten zeggen - ging op het deksel van de kist zitten en knikte naar mijn broer. Laverend tussen de af en aan rijdende auto’s duwden we de rammelende kar, die nu onze beide ouders vervoerde, over het gehavende asfalt de winkel in, tot bij de uitvaartruimte.
‘Hoe moet het nou verder?’ vroeg ik.
‘Volgens mij moet je je daar aanmelden.’ Mijn broer wees naar een aanraakscherm.
Ik haalde mijn telefoon uit mijn zak, zocht de e-mail met de bevestiging van de uitvaart en hield de QR-code bij de scanner. Samen doorliepen we de meerkeuzevragen die het algoritme moesten helpen om een gepaste afscheidstekst samen te stellen.
‘Was de overledene gelovig? We kunnen kiezen tussen ja, nee en ik weet het niet,’ zei moeder. Even stonden we elkaar aan te kijken in het neonlicht. Op de achtergrond werd een mededeling omgeroepen: het hele weekend lang was er uitzonderlijke korting op alle badkamerartikelen.
‘Was hij wel gelovig?’ vroeg ik uiteindelijk.
‘Ik weet het niet,’ zei mijn moeder met een dun stemmetje. ‘Vroeger, toen de kerk nog geen foodhall was, ging hij wel eens mee op zondag, maar het leek hem niet echt te boeien. Volgens mij was het iets dat hij gewoon aanvaardde als een onvermijdelijke bijkomstigheid in het leven, zoals belastingen of kerstmarkten.’
Ik keek op mijn horloge. Half tien.
‘We moeten wel een beetje voortmaken,’ zei ik, en tikte katholiek aan. Er volgden nog een aantal vragen over mijn vaders hobby’s en dergelijke, die ik in een sneltempo afraffelde. Op het einde konden we extra’s kiezen.
‘Hebben we nog bloemen nodig?’ vroeg ik aan mijn moeder.
‘Dat zou je broer regelen,’ zei ze kort.
‘Niet dus. Ik bestel ze wel even.’
‘Moet je kijken hoe duur! Stelletje afzetters!’ fluisterde mijn moeder.
Ze wisten natuurlijk best dat we geen tijd meer hadden om nog naar de bloemenwinkel te gaan voordat de dienst begon. Gelaten tikte ik de in mijn plastic creditcard gestanste cijfers over. Op het scherm verscheen een grote rode button met het opschrift ‘start dienst’.
Ik stuurde mijn broer nog snel naar de balie waar het rouwboeket inmiddels klaarlag en verwelkomde de inmiddels gearriveerde familieleden en vrienden van mijn vader. Er werden handen geschud, zoenen gegeven en bedeesd gefezelde innige deelnemingen in ontvangst genomen tot iedereen er was en ik de button aantikte. De deuren zwaaiden open en de rouwstoet schuifelde naar binnen.
Toen ook mijn broer eindelijk kwam aangelopen, het bloemstuk op de kist legde en ging zitten, kwamen er vier standaard inbegrepen personeelsleden uit de coulissen. Geroutineerd tilden ze de kist bij de hengsels op. Er schalde een soort rouwmuzak door de ruimte. Uit de roosters in de wand, waarvan ik dacht dat ze voor de ventilatie waren bedoeld, verspreidde zich een chemisch ruikende ersatzwierook. De mannen in geel-blauwe uniformen zetten de kist neer en maakten zich uit de voeten. Vervolgens verstomde de muziek en begon een Siri-achtige robotstem op vlakke toon de automatisch gegenereerde rouwtekst op te dragen.
‘Robert was een gelovig man, een beminde echtgenoot en vader, en een verdienstelijke amateurbiljarter, die na een carrière als boekhouder…’
Mijn blik schoot rond in het zaaltje. Niemand luisterde, her en der lichtten zelfs heimelijk schermpjes op. De rouwenden checkten hun e-mail, bestelden alvast hun avondeten, bekeken vakantiefoto’s van vrienden die ze al jaren niet hadden gezien of speelden spelletjes die Chinese programmeurs voor hen hadden ontwikkeld.
Mijn aandacht werd weer getrokken toen achter de kist een schuifdeur openging, de rollers onder de kist ratelend begonnen te bewegen en het gevaarte langzaam in de onzichtbaar in de achterwand verwerkte Stufa-oven werd gepositioneerd. We hoorden de branders loeien en in geen tijd het spaanhout met de vervloekte schroefjes verkolen. Nog geen vijf minuten later werd er een met as gevulde Urna uit de ingewanden van de oven gespuwd. Alle geregistreerde aanwezigen kregen tegelijkertijd een appje met een kortingscode voor een volgende plechtigheid en een uitnodiging om zich naar het zelfbedieningsrestaurant op de eerste verdieping te begeven voor het rouwmaal. De ruimte liep traag leeg, als een verschrompelde ballon van een feestje dat allang afgelopen is.
Lusteloos zat moeder op een Zweeds gehaktballetje te kauwen. De rest van de familie had her en der plaatsgenomen in het zelfbedieningsrestaurant, met volgestapelde bordjes van de salad bar, felgekleurde desserts en de alomtegenwoordige vleesballetjes in donkerbruine jus. Mijn broer begon zijn eten samen te prakken tot een vuilbruine brij.
Moeder doorbrak de stilte.
‘Ik denk dat hij zich zijn afscheid anders had voorgesteld.’
Ik keek naar buiten. Achter het parkeerterrein, voorbij de drukke verbindingsweg, tussen de loodsen en kantoorgebouwen aan de andere kant, stonden een stuk of vijf koeien op een overgebleven stukje weiland te herkauwen.
‘Dat was vroeger.’
Ze draaide haar betraande gezicht weg van haar zoons, zoals vroeger, toen ze er ook niet tegen kon dat we haar zagen huilen.
Mijn broer staarde naar de bruine prut in zijn bord en liet zijn kaken loom malen. De gemeenteambtenaar was onverbiddelijk: er werden geen begrafenissen meer toegestaan op het plaatselijke kerkhof. Het had me niet verbaasd, iedereen wist dat de laatste concessies binnen hooguit binnen een jaar afliepen. Zelfs verlengingen werden al jaren niet meer toegestaan. In het dorp liep het gerucht dat een online retailer zijn oog had laten vallen op het ideaal gelegen terrein. Naar verluidt was de vergunning voor een groot nieuw distributiecentrum al geregeld. Zodra het laatste graf geruimd was, zouden de graafmachines komen.
Ik schoof mijn nauwelijks aangeroerde bord met vleesballetjes en slappe frieten opzij.
‘Misschien kunnen we hem uitstrooien.’
Mijn broer keek verschrikt op. ‘Dat mag toch niet meer?’
Moeder negeerde hem en keek me geïntrigeerd aan.
‘Waar dan?’
‘Daar,’ zei ik, wijzend naar het weilandje met de koeien.
Feedback
Absurd maar geloofwaardig verhaal over de ‘IKEA uitvaart’ van een vader. Personages kunnen beter worden uitgewerkt.