De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Annemarieke - fictie

Het meisje en de zee


In een kleine kustplaats hier ver vandaan, leefde eens een arme visser. Misschien zat er te weinig vis voor het aantal inwoners. Waarschijnlijk was dit de oorzaak van zijn armoede. De visser was echter rijk van geest en dat is een groot geluk. Hij bezat een dochtertje die alles voor hem betekende. De moeder van het meisje was lang geleden gestorven, zodat hij er alleen voor stond. Vaak voelde de visser zich eenzaam, als hij na een lange dag op zee thuis kwam en alleen zijn dochtertje trof. Je zou denken dat zijn dochtertje na zo’n lange dag in haar eentje bang zou zijn. Niets daarvan! Zijn dochtertje was voor de duvel nog niet bang en dat baarde hem soms zorgen. Ze wilde alles weten.

‘Pappa, ben je vandaag met je boot naar het einde van de wereld geweest?’

‘Ik ben wel ver de zee op gevaren, maar het einde heb ik niet gezien.’

‘Heb je mamma nog gezien?’

‘Nee, maar wel haar vriendinnen - die zaten op een grote steen hun lange haren te kammen. Ik heb haar overigens wel horen zingen ‘

De moeder van het meisje was verdronken. Het meisje geloofde dat ze een zeemeermin was geworden, en dat liet de visser maar zo.

‘Weet je wat ik wel zou willen,‘ sprak het meisje.

‘Nou?’ vroeg de visser

‘Ik zou zo graag eens naar het einde van de wereld willen varen, naar de plek waar hij ophoudt, en ik denk dat ik dat maar eens ga doen ‘

De visser schrok, maar was gelukkig zo verstandig om dit niet te laten merken. Hij zag nu pas dat zijn dochter de laatste tijd wat sneller was gegaan dan hij.

‘Wat lijkt je daar dan zo leuk aan?’

Als ik weet waar de wereld eindigt, dan weet ik ook waar hij begint. En als ik dat weet dan weet ik alles, dan zijn er geen vragen meer. Bovendien wil ik mamma horen zingen, misschien kan ze het me ook leren. De visser kreeg tranen in zijn ogen, die hij terug drong door even te slikken.

‘De zee is niet zonder gevaar, soms woedden er grote stormen die zelfs kunnen uitmonden in orkanen.’

‘Ik ben niet bang. Ik bezit een stevige boot. Bovendien zwem ik behoorlijk. Je hebt het me zelf geleerd. Maak je maar geen zorgen’

‘Hoe doe je dat met het eten?’

’Ik kan vissen’

‘En drinken, en wassen en zo?’

‘Ik heb al conservenblikken gespaard, om het regenwater op te vangen, het lukt wel. ‘

Het meisje kuste haar vader, pakte haar schamele bezittingen bijeen, en verdween.

De zee was kalm, het was een mooie avond. Aan de horizon gloorde een prachtige regenboog. De kleuren waren zo betoverend dat het meisje haar schetsboek niet opensloeg. Zoiets, dacht ze, zou toch niet te vangen zijn in een tekening. Daarom bewaarde ze de pracht in haar hart. Misschien had ze deze schoonheid later nog wel nodig, dacht ze. Het werd haar al snel duidelijk dat de wereld eindigde bij de regenboog. Er voer een boot voorbij. Een immens zeiljacht, met rijke feestende mensen. De feestgangers passeerden het bootje. Ze merkten het meisje op. De jacht minderde vaart.

‘Waar ga jij naar toe?’

‘ Ik vaar naar het einde van de wereld’


‘Ben je helemaal alleen?’

‘Nu even niet, want ik praat met jou.’

De rijke dames vonden dat maar een raar antwoord. ‘Spring aan boord - je zult wel hongerig en moe zijn. Bovendien bestaat het einde van de wereld niet eens, de wereld is rond, wist je dat niet?’

‘Je meent het,’ zei het meisje

‘Hebben ze je dat niet eens geleerd op school?’

‘Ik ben nog nooit naar school geweest, ’ antwoordde het meisje.

De rijke dikke dames begonnen met elkaar te smoezen. Voor dat het meisje er op bedacht was, trok de dikste aan haar arm om haar aan boord te hijsen. Gelukkig was het meisje sneller en sterker. Ze trok zich terug. Dit waren dus de gevaren waar haar vader haar voor gewaarschuwd had, dacht ze. Ze peddelde als een bezetene haar roeispanen rond, om even later weer alleen te zijn op de grote oceaan. Dapper roeide ze door, op weg naar de horizon die een spelletje met haar leek te spelen door zich steeds te verplaatsen. Ze besloot haar hengel uit te gooien om wat vis te vangen. De vissen wilden echter niet bijten. Er zat niets anders op dan door te roeien. De avond ging over in de nacht. Het meisje was niet bang voor het donker - de maan scheen immers. Bovendien had ze in haar hart de kleuren van de regenboog bewaard, die ze af en toe even bekeek. Er stak een storm op, geen grote om echt bang voor te zijn. Ze liet zich meevoeren op de deining en liet haar peddels vieren. Sommige mensen zouden zeggen dat het meisje hallucineerde, dat ze te moe was. Het leek of de boot even wankelde, en er iemand plaats nam op de rand. Een vleugel beroerde haar voorhoofd, en toen ze van de schrik bekomen was, zag ze dat er een engel naast haar zat. ‘ Ik vloog toevallig langs ‘, zei het wezen. ‘ En ik zag dat je moe was, misschien wil je wel even uitrusten op mijn rug? Het meisje was te vermoeid om te praten, dus knikte ze. Ze verzamelde haar laatste krachten bijeen, en klauterde op de engel. ‘ We gaan gewoon wat vliegen om het vliegen’, zei de engel. Vervolgens steeg ze op, en scheerde over het water. Onder hen, voer de vissersboot van de visser huiswaarts. Het meisje groette enthousiast, maar haar vader kon haar niet horen. Ze vlogen verder richting de vuurtoren. Het schijnsel verlichtte haar dorp. Het was prettig om je zo licht te voelen, om gedragen te worden door de engel, al was het maar voor even. Ze maakten vaart, over grote gebergten met besneeuwde toppen. De heldere sterren wezen de weg. Het enige geluid dat hoorbaar was, was het klapwieken van de vleugels. Krachtige regelmatige slagen, gelijk een pulserende hartslag. ‘ Kunnen we nog hoger? ‘, vroeg het meisje, die er duidelijk zin in begon te krijgen. De engel klom nog verder. Het meisje kneep haar ogen dicht, want ze werd verblind door het licht van de sterren. ‘ Daar is mijn huis, ‘ zei de engel, en wees met haar vleugel, naar de ruimte achter de sterren, die zo groot was, dat niemand wist waar hij eindigde. ‘ Ik word daar verwacht, kom ik breng je terug. ‘ Samen daalden ze, scheerden langs eeuwenoude wouden, en rivieren, die uitmonden in de oceaan van het meisje. De engel stopte precies op de juiste plek. Het meisje stapte in het bootje, en liet zich kussen. ‘Hopelijk heb je er van genoten ‘. Het meisje knikte, daar ze geen woord kon uitbrengen. Verbouwereerd liet ze zich een poosje dobberen, viel bijna in slaap, schrok weer op van het geluid van haar maag, dat zo liet weten dat ze honger had. Ze besloot nog even uit te rusten, op dat ze beter kon nadenken hoe ze dit kon oplossen, totdat ze in de verte, heel ver weg, een mysterieus gezang hoorde. Toen ze goed luisterde was er een stem die ze uit duizenden zou herkennen, die het zuiverste klonk van allemaal. Eindelijk had ze gevonden wat ze zocht Er stak een briesje op, en het water rimpelde even. Nog net ving ze een glimp op van een zeemeerminnenstaart die langs haar hand streek die in het water hing. Op dat moment gebeurde het. Vanuit de regenboog, ontstond een fontein van vissen, die een landing maakten op haar schoot. Het meisje stilde haar honger, maar de meerminnen waren verdwenen. Ze besloot dat het hoog tijd was om terug te keren en haar vader te verblijden, maar zo eenvoudig was dit niet. Het meisje had geen kracht meer om verder te roeien. Haar vermoeidheid speelde parten. Krampachtig probeerde ze haar ogen open te houden. Tevergeefs. Haar lichaam werd

zwaarder en zwaarder. Ze verloor de strijd. Haar ogen vielen dicht van vermoeidheid. Ze sliep. Na een droomloze slaap ontwaakte ze op het strand doordat iemand haar licht kuste op haar voorhoofd. Het was haar vader, die zielsgelukkig was dat ze weer was teruggekeerd.

‘En’ vroeg de visser, ‘Heb je gevonden wat je zocht?’

‘Ik heb haar horen zingen,’ zei het meisje. ‘Het was de moeite waard.’ Terwijl ze sprak merkte de visser dat de stem van het meisje was veranderd. De klank van haar stem was zangerig, melodieus, prettig om naar te luisteren. Het deed hem denken aan zijn vrouw, waardoor zijn hart een klein sprongetje maakte. Van vreugde maakte hij een rondedansje.

‘Heb je antwoorden gekregen op al je vragen?’

‘Ik heb ontdekt dat alles lukt, als je maar niet tegen de stroom in zwemt. De zee heeft me weer teruggebracht naar jou. Ze heeft me gevoed en ik heb de stem van mijn moeder gehoord. Nu kan ik haar bewaren, in mijn hart.’

De visser drukte het meisje tegen zijn borst en ze leefden nog lang en gelukkig.


Feedback

Mooi sprookje over de zoektocht van een jong meisje naar haar overleden moeder. Wel op taal letten.