De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Wieke - fictie

Mooi meisje

 

Als Frank zijn ogen opent, lacht het mooie meisje nog steeds naar hem. Hij reikt over de identiteitskaart met haar foto heen en zet zijn wekker uit.

Hij voelt zich duf. Sinds hij twee zomers geleden een ander meisje in de bosjes tegenover zijn huis vond, dood, gebruikt hij slaappillen. De politie leek toen helemaal niet blij dat Frank ze gebeld had, want ze deden super onaardig tegen hem en hielden hem een hele dag in een verhoorkamer op het bureau vast. Van de zenuwen had hij in zijn broek geplast. En later ook nog gepoept, toen hij net een schone onderbroek en een joggingbroek te leen had kregen. Pas toen zijn moeder en zijn begeleider van ‘Samen zelfstandig’ met de politie hadden gepraat, lieten ze hem gaan.

Met twee handen wrijft hij de slaap van zijn gezicht. Het doet pijn. Zijn hoofd is gisteren als boksbal gebruikt. Hij moest huilen, maar dat kwam ook van de schrik. Tenminste, dat zegt zijn moeder altijd.

Zijn kat Pammy schurkt met haar achterlijf tegen een damestasje. Wie weet komt het meisje het vandaag halen. Hij kan zich maar beter aankleden en het huis een beetje opruimen. Hij glijdt uit over iets weeks. Nu schrik hij alweer, maar in plaats van te huilen, gilt hij kort.

In het bloederige geval onder zijn voet herkent hij vaag een stukje van een dier. Het is gewoon een cadeautje van zijn poes.

‘Dankjewel, Pammy.’ Zijn vingers strelen over de zachte vacht. Het broze skeletje voegt zich onder zijn handen.

Het kleine damestasje is zwart met een blinkend gouden ritsje. Het was hem niet opgevallen toen hij het meisje voor zijn deur had aangesproken, maar nu vindt hij het een veel te ordinair tasje voor zo’n fris meisje.

Via het keukenraampje komen stemmen op straat binnen. Zijn straatje is normaal doodstil. Hij wordt er onrustig van. Ook al omdat hij nog steeds in zijn onderbroek loopt en hij nog van alles moet doen, voor als het meisje straks aanbelt om haar tasje op te halen.

Met het tasje laat hij zich op zijn bank vallen. Het is een beetje een vreemde dag na een vreemde avond. Misschien moet hij straks maar zo’n kalmeringspilletje voor noodgevallen nemen.

De beige vitrages verhullen niet het gedoe aan de overkant van de straat. De plantsoenendienst is vandaag wel erg vroeg begonnen. En ze hebben ook al nieuwe uniformen aan. Bepaald niet handig om met van die witte pakken aan in de modderige bosjes te schoffelen, denkt Frank. Gelukkig hoeft hij niet te werken. Zijn hoofd is daarvoor te druk.

Hij vist een lippenstift uit het tasje. Het lichtroze staafje heeft dezelfde kleur als Pammy’s ruwe tongetje. Het ruikt vettig en een beetje zoet - naar echte boter met honing. Met zijn tong kringelt hij er omheen. Nu hebben het meisje en hij niet alleen net alsof naast elkaar geslapen, maar ook zo goed als getongd met elkaar.

De plantsoenwerkers staan maar een beetje te kletsen. Vroeger op de sociale werkplaats moest Frank veel harder werken.

Er zit ook een nagelvijl in het tasje. Hij houdt ervan als vrouwen hun nagels lakken. De nagels van het meisje waren ook mooi. En scherp.

Steeds meer mensen komen bij de smalle groenstrook staan. Misschien is er wel een bijzonder plantje gevonden. Onderzoekers op tv dragen ook altijd witte pakken.

Er staan drie politie-auto’s aan de overkant op de stoep. Als de plantsoenmedewerkers geen onderzoekers zijn, dan zijn het waarschijnlijk criminele taakstrafwerkers, denkt Frank.

In het tasje zit ook haar telefoon. Zij heeft een andere toegangscode dan zijn vier nullen.

Nu komt er een lange, zwarte auto aanrijden.

Hoe laat is het eigenlijk? Frank kijkt op de Friese staartklok, die zijn moeder niet meer wilde. Hij is door het gespit en de stemmen achter de vitrages te nerveus om de wijzers te snappen. De telefoon van het meisje laat 07:52 zien. Wat als ze voordat ze naar haar werk of school gaat, langskomt? Potverdorie, nou zit hij nog steeds in zijn onderbroek!

Op weg naar zijn slaapkamer vist hij zijn kleren van gisteren van de grond. Zo te ruiken, kunnen ze nog best een dagje mee. Hij trekt zijn trui vast aan, maar dan valt zijn oog op het stukje dode dier dat Pammy meebracht. Het ligt voor zijn bed op het zeil met er omheen een paar bloederige strepen. Grommend trekt hij zijn trui weer uit, spuugt op het bloed en poetst op zijn knieën met zijn lichtbeige trui als dweil de vlek weg. De strepen worden nu een lichtroze vlek. Van schrik voelt hij tranen in zijn ogen prikken. Hij wil zijn broek aantrekken en een schone trui pakken, maar het is net of hij zich niet kan bewegen.

De dokter heeft hem uitgelegd dat hij last heeft van flashbacks. Frank kreeg kalmeringspilletjes mee voor als het vermoorde meisje van twee jaar geleden door zijn hoofd spookt.

Hij trekt toch maar weer de beige trui aan en strompelt met blote benen naar de badkamer. Hij neemt twee pilletjes uit het spiegelkastje. Zijn gezicht is rood, paars en opgezet. Zijn rechteroog zit dicht. Over zijn wang lopen vier bloederige krassen.

Toen het meisje gisteren alleen in de donkere straat liep, was hij meteen naar zijn voordeur gelopen. ‘Zo’n mooi meisje als jij kan maar beter zo laat niet alleen op straat lopen.’

Omdat ze hem niet hoorde, pakte hij haar mouw vast: ‘Bij mij in huis kun je je vader en moeder bellen en vragen of ze je komen ophalen.’

Ja, nu hij in haar tas gekeken had, weet hij dat ze zelf ook een telefoon bij zich had, maar dat kon hij gisteravond toch niet weten? Hij vond het sowieso niet leuk dat ze ging gillen. Als hij eraan terugdenkt, toeteren zijn oren er nog van.

Door haar gegil was er een auto zomaar de stoep opgereden en net naast hen gestopt. Door de bijna-aanrijding had het meisje Frank keihard bij zijn gezicht gepakt. Haar nagels krasten diep in het vel van zijn wang. De man uit de auto en het meisje kenden elkaar blijkbaar, want ze stapte uit zichzelf in de auto.

Toen Frank weer bij kwam, lag hij half in zijn halletje en half op straat. Van het meisje en de man was geen spoor meer te bekennen. Alleen haar tas lag nog naast zijn deur op de stoep. Je zal maar zo’n broer hebben, dacht hij, of misschien was het een kennis van haar ouders. Nou ja, ze werd in ieder geval thuis gebracht dus hij hoefde niet meer bang te zijn dat ze in de bosjes zou eindigen. Hij sleepte zichzelf naar de badkamer en nam een extra slaappil tegen de schrik. In bed had hij even gehuild, maar vanaf haar identiteitskaart had het meisje naar hem gelachen en toen was hij de pijn van zijn gezicht snel vergeten.

 

Dwingend rinkelt de deurbel in het gangetje.

Het meisje! Frank rent naar de hal, maar er kleeft wat aan zijn vingers als hij de deur van het nachtslot wil halen. Het blijkt het cadeautje van Pammy te zijn. Hoezo dat nou weer? Wanneer heeft hij dat opgepakt, en nog wel met zijn blote handen? Hij kijkt om zich heen of hij het ergens kan wegleggen zonder vlekken te maken.

De bel rinkelt opnieuw, nu nog dwingender en langer.

Hij wil wel opendoen, maar het ding in zijn hand neemt al zijn aandacht in beslag. Het is aan een kant puntig afgerond, glad en donkerroze. Het bloederige uiteinde heeft een messcherpe rand. Dit is geen muis, vogel of mol, maar wat wel? Frank likt met zijn tong langs zijn lippen. Als hij hard nadenkt, komt zijn tong altijd een stukje naar buiten. Alsof zijn tong hem op een idee wil brengen.

Voor zijn deur hoort hij twee mannen iets aan het overleggen. Gelukkig, het is niet het meisje terwijl hij in zijn onderbroek staat, denkt hij net als er een doffe knal klinkt en zijn voordeur openvliegt.

Twee kolenscheppen van handen draaien Franks’ armen op zijn rug. Hij herkent het geluid van klikkende handboeien van tv. Zijn neusbrug kraakt tegen de muur van het halletje.

‘Wij hebben sterke aanwijzingen dat u haar voor het laatst levend heeft gezien.’

Frank kan de foto van zo dichtbij niet goed bekijken. Bovendien kan hij door het geschreeuw nu helemaal niet meer denken. Van schrik moet hij huilen.

Feedback

Goed opgebouwde spanning naar het einde toe.