--De dwerg van mijn dromen--
Die nacht droomde ik over een dwerg.
Het was een dwerg om in te lijsten. Klein, zelfverzekerd en een tikje flamboyant.
Toch was er iets zeer merkwaardigs aan deze dwerg. Waren het zijn sierlijke bewegingen, die een zekere gewichtloosheid suggereerden? Of was het misschien zijn lavendelkleurige vlinderdas, prijkend om de boord van zijn spierwitte hemd?
Hoe dan ook, de kleine man kwam recht op mij af lopen. Zomaar, terwijl ik in een willekeurig weiland in een willekeurige leegte stond te kijken (zoals wel vaker in een doordeweekse droom).
De dwerg stopte ongeveer twee meter voor mij, en begon met luide stem te spreken.
‘Dag daar! Wat fijn dat ik u tref. Ik zal direct ter zake komen. Het geval wil namelijk dat ik niet lang meer te leven heb. En u moet bepalen wat ik met mijn laatste restje tijd ga doen.’ Hij sprak de woorden uit alsof ze zo normaal waren als een bruine boterham met kaas.
Ik was met stomheid geslagen. ‘Waarom vraagt u dat in vredesnaam aan mij?’, reageerde ik.
Dwerg: ‘Luister. Ik ben moe, aan het einde van mijn Latijn zo u wilt. Ik kan deze beslissing er nu even niet bij hebben, dus ik reken op u.’
Ik: ‘Neemt u mij nou in de maling?’
Dwerg: ‘Och hemeltje nee, ik zou niet durven! Het lot heeft ons samengebracht, of ziet u soms nog andere zielen hier in het weiland? Nee hoor, het zal echt van u moeten komen.’
Ik: ‘Tsjah..daar zegt u wat. Vergeef me mijn directheid, maar hoeveel tijd heeft u eigenlijk nog?’
Hierop stopte de dwerg zijn pink in zijn mond en stak hem vervolgens recht omhoog in de lucht. Na een paar seconden geconcentreerd voor zich uit te hebben gekeken, zei hij: ‘Hoogstens een dag, maar enkel als ik wind mee heb!’
Ik: ‘Het is niet zozeer dat ik u niet wil helpen. Het probleem is vooral dat ik persoonlijk weinig belangstelling heb voor het leven. Dat u uitgerekend bij mij komt met deze vraag is nogal ongelukkig, me dunkt.’
Dwerg: ‘Weinig belangstelling? Hoe kan een jonge heer als u, nou zó donker van stof zijn? Het zou lente moeten zijn in uw bol!’
Ik: ‘Weet u wat het is met dit leven? Je hebt niets te vertellen, je hebt niets te willen, maar tegelijkertijd moet je van alles. Het voelt alsof ik in een klein houten vat opgesloten zit, en mijn lichaam pijnlijk vergroeit met die onnatuurlijke vorm. Het is er donker en je kunt geen kant op, snapt u? Ik adem, dus ik ben. Verder stelt het weinig voor.’
Toen ik de dwerg daarna aankeek, zag ik dat hij huilde. Ja, werkelijk! Twee zoute stromen biggelden door de groeven van zijn getekende gezicht. Zijn ogen waren rood doorlopen en zijn oren stonden bedroefd. Ik was even van mijn à propos.
‘Waarom huilt u?’, vroeg ik.
Dwerg: ‘Ik huil niet alleen, ik ben zowaar nog nooit zo verdrietig geweest. Dat mag u best weten!’
Ik: ‘Het zal u wel zwaar vallen, als levenslustige dwerg de dood tegemoet treden.’
Dwerg: ‘De dood interesseert me geen ene moer, mijn jongen!’
Ik: ‘Waarom bent u dan zo verdrietig? Ik ben bang dat ik het niet begrijp.’
Dwerg: ‘Dat weet ik, en juist dat maakt me droevig. Zó droevig, dat ik het lot ga tegenspreken. U gaat niet beslissen hoe ik mijn laatste dag ga besteden. Dat doe ik zelf. Ik heb zojuist besloten dat ik mijn laatste dag met u ga doorbrengen. Ik kan niet sterven voordat ik u heb weggeleid van dat mysterieuze zwarte gat dat u opslokt, van het gulzige cynisme dat uw jonge lichaam van binnenuit opvreet!’
Ik: ‘Och, beste dwerg, doe dat toch niet. Ik ben reddeloos en ik heb me daarbij neergelegd. Iedere poging om dat te veranderen zou zonde zijn van uw geringe tijd!’
Maar de dwerg was zeker van zijn zaak. Hij moest en zou zijn laatste uren met mij spenderen, het voelde zinloos om hier tegenin te gaan. Bovendien: iets in de tranen van de dwerg, de manier waarop ze naar beneden rolden over zijn gezicht, vertelde mij dat ik er goed aan deed om zijn wens in te willigen. Zodoende verlieten we samen het weiland, ik hielp hem over het hoge prikkeldraad. En zoals dat gaat in dromen: opeens liepen we middenin een enorm naaldbos met bomen hoog als wolkenkrabbers.
Opgewekte konijnen renden om ons heen als kleine kinderen op de eerste dag van de zomer. De dwerg vertelde ondertussen honderduit. Over de paddenstoelen die op de oude boomstronken groeiden, over de tapijten van mos tussen de wandelpaden en de bedrijvige mierenkolonies bij onze voeten. Ik realiseerde me steeds meer hoe weinig ik eigenlijk wist van de wereld om mij heen. Hoe weinig ik wist van de kleine en grotere wonderen van alledag. En daar liepen wij dan tussendoor, daar maakten wij deel van uit.
De dwerg tapte en passant ook alle moppen die hij kende, en ik lachte om de ene nog harder dan om de andere. Het was lang geleden dat ik oprecht had gelachen. Nu ik eraan terugdenk: eigenlijk gingen al zijn grapjes over dwergen. De kleine man had een loffelijk vermogen tot zelfspot. De tijd vloog om, we liepen uren zij aan zij en raakten zowaar niet uitgepraat. Toen de zon bijna onderging en de schaduwen van de naaldbomen zich dieper uitstrekten over de paden, ging de dwerg steeds moeizamer lopen. Hij vroeg mij om hem naar de rand van het bos te tillen, waar het dichte woud als vanzelf overging in een vers omgeploegde akker. We gingen met onze ruggen tegen een dikke boom zitten en strekten onze voeten uit in de gitzwarte aarde. Zo zaten we enige tijd stil voor ons uit te staren.
Op een zeker moment zei hij: ‘Akkers zijn wonderlijke plekken, vindt u niet?’ Maar hij wachtte mijn antwoord niet af. ‘De levenscyclus zie je nergens concreter dan hier. Iedere keer weer raakt de grond zwanger en creëren nieuw leven. Zaadjes worden gepland, gevoed en komen tot leven in de buik van Moeder Natuur. En wanneer ze volgroeid zijn, worden ze geoogst om als levensbron te dienen voor mens en dier. Wat een heerlijke plek om voor de eeuwigheid op mijn netvlies te branden.’
De dwerg dacht diep na. Dat zag ik aan het kleine rimpeltje dat vlak boven zijn wenkbrauw was verschenen, als een breukscheurtje dat zich een weg baant door helder ijs. ‘Weet u’, vervolgde de dwerg, ‘soms zijn er momenten in het leven dat je geen zin meer hebt. Geen zin meer om te praten, geen zin meer om je aan te passen, geen zin meer om te denken. Gewoon geen zin meer. Je vergeet waar je vandaan komt en wat je wilde worden toen je jong was.’
De dwerg stopte even om op adem te komen, de stilte vulde de leegte die zijn woorden achterlieten. Toen hij zijn ademhaling weer onder controle had, ging hij verder.
‘Ik wil u dit nog zeggen: alles wat u nu denkt, ziet, ruikt, hoort en voelt; dát is alles wat er is. Gisteren bestaat niet, net zomin als morgen. U en ik, hand in hand, de boom in onze rug, de zon op ons gezicht. Krioelende gedachten en gevoelens, soms zo zwart als een kraai of zo onverklaarbaar als het heelal. Maar vaak ook zo mooi als een spreeuw in het ochtendlicht en zo warm als het lichaam van een geliefde. Hoe dan ook: ze komen en ze gaan, ze verschijnen en ze lossen weer op. Wat ik wil zeggen is dit: u zoekt vrijheid, maar u heeft het al. U zoekt rust en ruimte, maar het is er al. U hoeft het enkel maar te zien, van moment tot moment. Neem dat alstublieft aan van deze oude dwerg.’
Het uitspreken van de laatste woorden deed hem zichtbaar pijn, maar hij perste ze uit zijn kleine, verzwakte lichaam alsof ze van levensbelang waren. Ergens tussen mijn hart en mijn navel brandde iets. Ik had wel duizend dingen willen zeggen, maar mijn stem kwam niet tevoorschijn.
De dwerg staarde met een lauwe grijns voor zich uit, alsof hij diep van binnen een geheim koesterde dat zijn hart voor een laatste maal intens verwarmde. De zon verdween langzaam achter de verre horizon. Een laatste lichtstraal sloot zacht zijn ogen. Zijn handdruk verloor aan kracht, ik voelde duidelijk zijn hartslag verstommen en de mijne toenemen.
Een hevig gevoel van verdriet werd als een zware winterdeken over me heen gelegd. Een traan rolde langs mijn neus en bleef daar even hangen, alsof hij nog ergens over twijfelde, voor hij definitief de diepte in viel.
Ik hield nog steeds de hand van de dwerg vast, en kneep steeds harder. Ik kneep zo hard dat ik er wakker van werd.
Buiten kwam de zon op en floten de vogels een nieuwe dag tegemoet.
Feedback
Een sprookjesachtige vertelling over de zin van het leven. Mooie dialogen en omschrijvingen van de omgeving.