De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Maria - fictie

Een hele bijzondere gave

 

Het begon als een grap. Het begint bijna altijd als een grap. Op het instituut waar Marjolijn een beginnerscursus Italiaans volgde werd een lezing georganiseerd over Dante. Marjolijn had ooit de Purgatorio gelezen en was benieuwd. De professor in de middeleeuwse literatuur die de voordracht kwam geven, een charmante vrouw van begin vijftig met een leesbril die aan een koordje om haar nek bungelde, vertelde dat Dante zijn Inferno gebruikt had om af te rekenen met zijn vijanden. Mensen die hem tijdens zijn leven dwars gezeten of gekwetst hadden, tegen wie hij om wat voor een reden dan ook wrok koesterde, liet hij in zijn hel de meest afgrijselijke martelingen ondergaan. De professor gaf het voorbeeld van Filippo Argenti, een arrogante driftkop uit Florence die Dante een keer in zijn gezicht geslagen had. Tijdens het oversteken van de Styx kijkt Dante vol leedvermaak toe hoe deze Filippo door een bende met modder besmeurde zondaars huilend aan stukken wordt gereten.

            Marjolijn was geïntrigeerd. Ze was ook schrijver, zij het van een ander kaliber dan Dante. Ze schreef over ongelukkige relaties, over alledaagse mensen die worstelden met elkaar en met zichzelf. Er gebeurde vaak niet zo veel in haar verhalen, het waren kleine inkijkjes in gewone levens. Ze had drie bundels gepubliceerd die redelijk goed gerecenseerd waren. Haar tweede boek was voor een grote prijs genomineerd maar had die niet gewonnen. Van het schrijven alleen kon ze niet leven, wel van de dingen eromheen. Ze gaf cursussen creative writing aan de hoge school, had een maandelijkse column in een damesblad, gaf af en toe een praatje in een lokale boekwinkel of bibliotheek. Al met al was ze tevreden.

De lezing over Dante zette haar aan het denken. Zou het niet grappig zijn, dacht ze, om ook eens zoiets te proberen? Het verhaal waar ze mee bezig was (over een vrouw die genoeg heeft van haar suïcidale vriend maar er niet in slaagt om bij hem weg te gaan) stond haar tegen. Ze legde het aan de kant en begon een verhaal over haar ex-man, die haar zes jaar eerder voor een van zijn studentes verlaten had.

 Marjolijn had al langere tijd vermoed dat hij vreemdging maar haar man had steeds ontkend. Pas toen de studente op het punt stond van een tweeling te bevallen had hij alles opgebiecht en was vertrokken. In haar verhaal verdronk hij tijdens het surfen. In uitgebreid detail schilderde ze zijn doodsstrijd in de koude golven, zijn vergeefse pogingen het strand te bereiken, zijn panische zielsangst als hij zich realiseert dat hij het niet gaat redden. Terwijl ze beschreef hoe hij in het bruine water van de Noordzee verdween, hoe zijn longen leken te knappen toen ze geen zuurstof meer kregen, hoe hij levenloos naar de bodem zonk, voelde ze een duivels genoegen, een ongekende controle over haar leven. Met een ruk schoof ze haar stoel naar achter en begon heen en weer te lopen door haar appartement. De ruime studio voelde krap aan, alsof ze tijdens het schrijven groter geworden was.

Ze stuurde het verhaal naar haar redacteur bij de kleine uitgeverij die al haar boeken had uitgebracht. Hij mailde vrijwel direct terug. ‘Geniaal!’ schreef hij. ‘Van het eerste tot het laatste woord perfect. Ik kreeg kippenvel van het wrede einde. Meer van dit, Marjolijn!’

Ze pakte een post-it, schreef er ‘meer van dit, Marjolijn’ op en plakte hem boven haar bureau.

Het volgende verhaal dat ze schreef ging over Walter en Sicco, de twee jongens die haar op de middelbare school jarenlang hadden gepest. Ieder keer dat ze haar zagen (het was een kleine school, ze zagen elkaar de hele dag door) hadden ze hun neus dichtgeknepen en kokhalzend ‘Rexona!’ geroepen. Ze had het nooit begrepen. Ze gebruikte geen Rexona maar Dove en soms, stiekem, de Lancôme roller van haar moeder.

In het verhaal fietsen Walter en Sicco samen door de stad. Als ze bij een drukke kruising rechtdoor willen gaan worden ze overreden door een grote Poolse vrachtwagen zonder dodehoekspiegel die rechtsaf slaat. De vrachtwagen vervoert deodorantspuitbussen. In een eerste versie waren Walter en Sicco op slag dood, maar Marjolijn vond dat ze er te gemakkelijk vanaf gekomen waren en begon opnieuw. Met gloeiende wangen beschreef ze inwendige bloedingen, gescheurde splenen, verbrijzelde ledematen. Sicco blies zijn laatste adem uit terwijl hij wanhopig om zijn moeder schreeuwde. Walter stikte in zijn eigen bloed. Het was heerlijk.

‘Hier zit een bundel in,’ schreef haar redacteur. ‘Lekker donker. I love it.’            

Het derde verhaal ging over Marjolijns scriptiebegeleider op de universiteit, een hoogleraar alom gevreesd vanwege haar onberekenbare karakter. Marjolijn had altijd een goede relatie met haar gehad, zich uitverkoren gevoeld. Toen ze, na nooit lager dan een acht en een half gehaald te hebben, een zes voor haar afstudeerscriptie kreeg was ze verbijsterd geweest. Haar begeleider zei dat ze het een nietszeggend werkje vond, had verder geen toelichting willen geven. Marjolijn moest haar plan om te promoveren vaarwel zeggen en was bij een boekwinkel gaan werken. Nu beschreef ze hoe de hoogleraar ’s avonds, als ze haar hondje uitlaat in het Sarphatipark, overvallen wordt door drie jonge jongens. Ze beroven haar van haar handtas en steken haar neer omdat ze zo hard gilt dat ze bang zijn dat er iemand op af zal komen. Het laatste wat ze merkt voordat ze sterft is hoe het hondje zacht piepend haar gezicht likt. De jongens worden nooit gepakt.

Na dit verhaal voelde Marjolijn zich moe. Ze was minder tevreden dan bij de eerste twee verhalen. De professor stierf weliswaar een onplezierige dood, maar ze leed minder dan Marjolijns ex en de pestende jongens. Daar stond tegenover dat ze oud was, een gammel dametje met niets dan haar hondje. Misschien had ze al genoeg geleden. En was Marjolijns scriptie wel echt zo goed geweest als ze zelf had gedacht?

Ze besloot het een paar weken te laten liggen en begon aan iets nieuws, over de redacteur van een grote, gerenommeerde uitgeverij die haar eerste verhalen teruggestuurd had met een minzaam briefje erbij: ‘stuk voor stuk heel verdienstelijke teksten maar ze missen een bepaalde eigenheid, zowel in vorm als in stijl.’ Tegenwoordig kwam Marjolijn hem wel eens tegen op borrels in het literaire wereldje. Dan deed hij neerbuigend, keek duidelijk op haar neer.

De redacteur zat net in de wachtkamer van de oncoloog toen de telefoon ging. Ze hoorde een snikkende vrouwenstem, een neus die luidruchtig werd opgehaald. ‘Sebastiaan!’ hikte de stem. ‘Sebastiaan!’

‘Die woont hier niet meer,’ zei Marjolijn met – nog steeds – een gevoel dat zich het beste laat omschrijven als een mengeling van spijt en schaamte. ‘We zijn gescheiden.’ Ze schraapte ongemakkelijk haar keel.

‘Sebastiaan!’ De stem snikte hysterisch. ‘Hij is er niet meer!’

‘Met wie spreek ik?’ vroeg Marjolijn, ook al had ze de stem inmiddels herkent als die van Natasha, de studente van haar ex. ‘Waar gaat dit over?’

‘Sebastiaan is dood, verdomme! Met Natasha.’

Natasha vertelde dat Sebastiaan een ongeluk had gehad met surfen, zijn lichaam was twee dagen geleden aangespoeld bij Hoek van Holland. Ze wilde weten of hij met Marjolijn wel eens over zijn uitvaart gesproken had. Ze moest besluiten of hij begraven of gecremeerd zou worden en kon niet kiezen. Cremeren, zei Marjolijn.

Met trillende handen legde ze de telefoon weer neer. Was dit een pervers toeval? Een zieke grap? Zat haar redacteur hier achter? Kende hij Natasha? Hadden ze dit samen bekokstoofd, om haar een hak te zetten? Maar waarom? Ze pakte haar jas en ging naar buiten.

Uren doolde ze door de straten van de stad, het begon al ochtend te worden toen ze thuis kwam. Met haar jas nog aan ging ze achter haar computer zitten, stijve vingers typten de namen van Sicco en Walter in Google. Ze zag hun Linkedin profielen voorbijkomen, hun Facebook pagina’s, de website van een jaarclub in Groningen, van een farmaceutisch concern in Rotterdam. Even was ze opgelucht, toen zag ze de annonces. ‘Plotselinge dood,’ ‘een noodlottig verkeersongeval,’ ‘diepbedroefd en verslagen,’ ‘intens verdrietig en geschokt.’ Er waren veel rouwadvertenties. Haar hart beukte in haar borstkas terwijl ze Google de naam van de professor voerde. Dit keer was het meteen raak. Een laffe overval in het Sarphatipark, de daders nog altijd voortvluchtig, het bejaarde slachtoffer al overleden toen de hulpdiensten ter plaatse kwamen.

Er kon geen twijfel meer over bestaan: Marjolijn had een hele bijzondere gave. Een superkracht, een toverpen. De vraag was wat ze hier nu mee moest. Kauwend op een potlood staarde ze naar buiten. De lucht kleurde oranje, roze, babyblauw, een merel zong. Het daglicht begon naar binnen te filteren. Ergens onder haar raam viel een fiets, kletterend metaal op stoeptegels, vloekte een mannenstem. Ze opende het document met het verhaal over de redacteur en las de laatste zinnen nog eens over. Haar ogen dwaalden naar boven, vielen op de post-it boven haar bureau. ‘Meer van dit, Marjolijn.’            

0 false 18 pt 18 pt 0 0 false false false /* Style Definitions */ table.MsoNormalTable {mso-style-name:"Table Normal"; mso-tstyle-rowband-size:0; mso-tstyle-colband-size:0; mso-style-noshow:yes; mso-style-parent:""; mso-padding-alt:0in 5.4pt 0in 5.4pt; mso-para-margin:0in; mso-para-margin-bottom:.0001pt; mso-pagination:widow-orphan; font-size:12.0pt; font-family:"Times New Roman"; mso-ascii-font-family:Cambria; mso-ascii-theme-font:minor-latin; mso-fareast-font-family:"Times New Roman"; mso-fareast-theme-font:minor-fareast; mso-hansi-font-family:Cambria; mso-hansi-theme-font:minor-latin;}

            Ze keek weer naar buiten en vroeg zich af wat ze zou doen.

Feedback

Goed geschreven verhaal over schrijfster die fictie letterlijk tot leven brengt