De longlist Debutantenschrijfwedstrijd 2019|2020

Timon - fictie

 Wat doe jij vanavond?

 

Mijn zoon is een held, dus voor het huis schreeuwen jonge meisjes luid om zijn aandacht. Een dag eerder vielen er twee in de voortuin in slaap. Het was zo’n warme juni-nacht en ik dekte ze toe met een geruite hondendeken. Ze lagen naast elkaar op het zachte naaldendek onder de grote lariks. ’s Ochtends waren ze verdwenen. Mijn zoon geloofde me niet, hij keek een beetje bang. Maar de deken lag netjes opgevouwen op het gras, met daarop twee vers geplukte bloemen. Ik deed ze in een vaasje en heb ze op de plek aan tafel gezet waar mijn vrouw altijd zat.

      Nu, zo rond vier uur ‘s middags komen de eerste meisjes weer langs fietsen. Ik werk thuis vandaag, ben zomer-advocaat in korte broek. Ik leg mijn papieren weg en laat me afleiden. Ze komen uit school. Ze hebben de hele dag aan hem gedacht. En nu fietsen ze hier. Ze doen het onopvallend, kijken expres niet naar het huis, alsof ons huis ze niet interesseert. Maar ik begin ze te herkennen. Je hebt die ene met die lange zwarte haren en dat korte rokje met schots ruitmotief, die aan het eind van de straat keert en zo weer vanaf de andere kant ons huis passeert. En die blonde, die blokjes rijdt. Komt elke keer vanaf dezelfde kant voorbij. Er zijn ook groepjes, die zijn dapperder. Ze stoppen voor het huis en kijken naar binnen. Ik weet niet of ze mij zien of zichzelf in de spiegelende ruiten.

      Toen mijn vrouw Machteld mij verliet, keerde ze niet om. Er lag een brief op de plek waar nu dat vaasje staat en die brief was voldoende. Die was duidelijk. ‘Ik ben weg.’ Zo begon die brief. Geen aanhef. Ze wist niet meer hoe ze me wilde noemen. Het liefst zei ze niets over waarheen ze was vertrokken, of hoe ze de toekomst voor zich zag, maar we hadden een zoon, dus we moesten iets met elkaar besluiten. Er moesten afspraken komen. Ze zat voor altijd aan me vast, en ik aan haar. We konden onze geschiedenis niet vergeten want het was ook de geschiedenis van onze mooie zoon, onze held. Dat was het beste wat er uit ons was voortgekomen. Dat schreef ze ook nog. Het is niet veel na dertig jaar, dacht ik, enkel een zoon.

       Ik besluit om in de voortuin te gaan zitten. Daar heb ik schaduw van het huis en de lariks. Ik pak een krant, neem een luie stoel mee en loop de voortuin in. Het gras groeit nu in pollen tussen het mos door. Van belang is het om deze grasmat, op deze verstikkende grond te verticuteren. Dat doe ik niet. Mijn vrouw was van het verticuteren. Ze had zelfs een verticuteerschema. Naast een bekalkings- en bemestingsschema. Nu is ze zichzelf aan het verticuteren. Ze heeft mij verwijderd. Ze verweet me dat ik nooit meer naar haar keek. Ik zag haar niet meer. Ze had gelijk. Ik vond haar een oude vrouw geworden. Als ik nu aan haar denk zie ik haar gezicht niet. Er hangt een mistige wolk voor.

Al snel vormt de wolk zich tot het meisje dat ze vroeger was. Toen ze leek op de meisjes die hier voorbij fietsen.

      Mijn verschijning in de voortuin zorgt voor een verandering in de beweging op straat. Ik ben opgemerkt. Ze zien aan mijn haren dat ik de vader van de held ben. Maar zien ze ook wat er van de held zal worden? Grijs, met een buikje en knokige tenen.

 

We wonen in een goede buurt. Huizen staan los, bomen zijn groot en de auto’s rijden zacht. Iedereen heeft ruimte genoeg om geheimen te hebben. Maar mij zien ze hier zitten. Alleen. In een voortuin die niet meer onderhouden wordt, voor een huis waarvan de ramen smerig zijn. Nog een paar jaar dan kringelt de klimop langs de kozijnen omhoog, en druipt de verstopte dakgoot.   

      De meisjes komen steeds dichterbij. Een groepje van drie stopt op de stoep. Met hun fietsen en hun rugtassen.

      ‘Uh, meneer? Woont Victor hier ook?’ Het klinkt als een gewone vraag maar er zit een wereld achter. Het meisje die het woord neemt, die durft, ziet er niet uit als de dapperste. Haar tanden blikkeren van de beugel die ze draagt. Haar lange haar, het eerste vrouwelijke kenmerk, is een beetje piekerig, alsof het twijfelt.

      ‘Viktor?’ Ik doe alsof ik ruw uit mijn krantenartikel wordt gehaald (over ivoorhandel in Congo) en even tijd nodig heb om terug te komen naar het hier en het nu. ‘O ja, Viktor woont hier.’

      ‘Is hij er ook?’ De dappere houdt serieus het woord, terwijl de twee andere meisjes giechelen.       

      ‘Nee, ik verwacht hem om een uur of zes.’

      ‘Oh.’ Ze weet nu niets meer te zeggen. De andere twee schreeuwen: ‘Ok, bedankt da-ag.’ En ze rijden haastig weg.

      Het duurt niet lang, ik weet nog steeds niet hoe het precies met de ivoorhandel in Congo zit, of er stopt weer een fiets met piepende remmen voor ons huis. 

      ‘Dag Meneer van Hoof. Is Viktor thuis?’

      Ik kijk op en denk: Net in de bloei maar nog zonder geur. Het is die met het Schotse rokje. Haar zwarte haren glimmen van de conditioner.

      Achter haar komt de overbuurman thuis. Hij kijkt naar me maar glimlacht niet. Een jaar geleden deed hij dat nog, toen wij een mooie grasmat hadden. Blijkbaar is hij een man die niet naar mensen maar naar een goede grasmat glimlacht.

      ‘Nee,’ zeg ik. ‘Stop maar met dat heen en weer ge-fiets. Je mag wel op zijn kamer wachten. Eerste verdieping, de kamer rechts… een echte jongenskamer.’

      ‘O, bedankt, meneer Van Hoof.’

      Ze zet haar fiets op de oprijlaan en gaat het huis binnen. Dit ging niet ongezien en even later staan er vijf fietsen op de oprijlaan en zijn er vijf meisjes mijn trap opgelopen. Ik wacht op mijn zoon, sta op en wandel een klein stukje de straat op. Mijn voeten voelen soepel. Dan zie ik hem. Hij nadert langzaam en voorzichtig.

      ‘Pa, is het rustig?’

      Ik pak zijn stuur beet. ‘Luister jongen. Ik heb er vijf binnengelaten. In je kamer. Ze wachten op je.’

      ‘Wat!?’ Hij schrikt zich rot. ‘Mafkees! Je hebt het altijd alleen maar over meiden.’

      ‘Jongen,’ zeg ik, ‘dit is je kans. Vijf dames braaf op je bed! Waarom doe je er niets mee!?’

      ‘Het interesseert je niks wat ik doe! Je ziet me niet! Ik ben weg! Ik ga naar mama.’ Hij trekt aan zijn fiets. ‘Pa, hoor je me niet…? Je weet niet hoe het is…’

      Natuurlijk weet ik dat wel, denk ik. Ik was vroeger ook een held. Krullen zijn magneten.

      Hij rukt zich los en fietst weg. Ik zie hem gaan. Zijn krullen in de wind, zijn lange lijf over het stuur gebogen. ‘Ik ben weg.’ Hij gebruikte dezelfde woorden. Ik wandel terug naar het huis en ga weer in de stoel zitten. Ik lees het stuk over de ivoorhandel uit en de rest van de krant en voel me een jonge god. Ik probeer me voor te stellen wat die meisjes op Viktors kamer doen. Ze zitten op zijn bed, snuffelen aan zijn kussen en  trekken de lades van zijn klerenkast open, of zoeken naar bewijs dat mijn zoon een dichter is. Maar de held komt vanavond niet. Hij laat het afweten. Een huis vol meisjes! Ik moet ze iets te drinken aanbieden en ze vragen wat ze vanavond gaan doen.

      Terwijl ik overeind kom, stopt er een bekend autootje op de oprijlaan. Een rood mormeltje dat Machteld uitspuwt. Ze klapt ferm de autodeur dicht.

      Ja, dat is ze. De vrouw van het verticuteerschema. Ik had nooit gedacht dat ze zo iemand zou worden.

      Ze stapt ferm op me af. ‘Dit gaan we niet doen,’ zegt ze. ‘Jij gaat geen meisjes in ons huis laten zitten wachten terwijl jij hier alleen bent. Hoeveel zitten erin?’ Ze duwt me terug in mijn leunstoel en baant zich een weg door het hoge gras naar de deur. Ze gaat naar binnen en ik hoor haar roepen. ‘Dames. Eruit. Hup hup. Naar huis!’

      Een twee drie vier vijf, ik zie ze voorbij huppelen. Daar gaan ze. Ze pakken hun fietsen en zwaaien naar mij. Eentje roept: ‘Dag meneer van Hoof.’

      ‘Da-ag,’ mompel ik. In mijn hoofd klink ik krachtig en authentiek. Da-ag, lieve meisjes.

      Machteld volgt en stapt in haar autootje. Door het raam zegt ze: ‘Ik krijg last van al jouw fouten! Straks ben ik niet alleen de moeder van een lieve homo maar ook de ex van een moordenaar, een pedofiel, een achterlijke lul! Hoewel ik dat laatste al ben…Viktor slaapt voorlopig bij mij.’

      Ik knik. Met woede valt niet te praten.

      Aan de overkant kijkt de buurman. Met zijn handen in zijn broekzakken staat hij voor het raam. Ik steek mijn hand op en zwaai. Hij draait zich traag om, alsof hij mij niet ziet. Wat een lul is het toch.

 

 


Feedback

Aardig verhaal over alleen gelaten vader en zijn zoon die aantrekkelijk is voor de meisjes.Eindigt een beetje sullig