“Het is niet dat ik niet verder wil, het is meer dat ik me gewoon afvraag waar we nou eigenlijk mee bezig zijn?” Terwijl ze het zegt roert Jette met een stok in een poel modder. Ze zit op haar hurken net buiten de groep. De groep was net in stilte aan het bijkomen van een hevige discussie over het al dan niet voortzetten van de reis door het bos of over de snelweg. Ze zitten in een kring op een samenraapsel van boomstronken en stenen, een enkeling zit op zijn eigen rugzak en ervaart dus niet de klamme kou die vanuit de natuurlijke stoelen omhoogkruipt. Er klinkt geritsel als ze als een geheel wegdraaien, gaan verzitten of op zijn minst wegkijken. De collectieve zucht die ze uiten doet een paar dorre bladeren opwaaien.
Ik heb geen zitplaats kunnen vinden die zich dicht genoeg bij de groep bevond en nu sta ik tussen de stenen en boomstronken iedere zoveel minuten mijn gewicht te verplaatsen van mijn ene naar mijn andere been. Vanuit mijn ooghoek kijk ik naar Jette die rustig in de modder roert. We zijn samen aan komen waaien. In het begin, toen het allemaal nog niet zo permanent leek. Ik was haar tegengekomen toen ze bezig was via een gebroken raam de Beverwinkel in te klimmen. Haar ene been stond nog buiten, het andere stond al tussen de glasscherven en rekken vol waardevolle spullen. Samen hebben we toen de winkel geplunderd, of wat spullen geleend als je je daar beter bij voelt, en dachten optimaal voorbereid te zijn met onze nieuwe The North Face-tassen, lichtgewicht bergschoenen en zaklampen op zonne-energie. Ik kende Jette nog van de middelbare school, ook al bewogen we ons niet in dezelfde kringen, met name omdat ik geen kring had in die tijd. Nooit had ik durven dromen dat ik in het einde der tijden met Jette giechelend energierepen zou staan sampelen om vervolgens de inhoud van het hele rek in een tas te proppen.
De groep was al een tijd als collectief onderweg toen we ze op de A4 tegenkwamen. Jette bleek een aantal van hen te kennen en begon meteen met hen mee te lopen. Ik had geleerd hoe ik onopvallend bij een massa kon aanhaken, dus liep ik twee passen achter Jette om zo nog net haar gesprekken te kunnen horen zonder er actief aan mee te hoeven doen. Die avond mochten we met ze mee-eten en, toen we een halve tas vol instantkoffie en high-quality energierepen bleken te hebben, mochten we ook de dagen daarna blijven. Aangezien we geen plan hadden, was het wel zo makkelijk om ons met de groep mee te laten voeren. Alleen hoe langer we onderweg waren, hoe minder het leek alsof de groep wél een plan had. Het enige doel leek om in beweging te blijven.
Jette leunt naar achter op haar hielen, haar kont nu nog maar millimeters verwijderd van de koude aarde. Haar stok staat rechtop in de modder. “Ik bedoel, kijk naar deze modderpoel. Vroeger lag hier ook gewoon een modderpoel, morgen ligt hier nog steeds een modderpoel. Zelfs als het vriest of stormt of hagelt, de modderpoel ligt hier. De enige manier waarop de modderpoel verdwijnt, is als het zo warm wordt dat hij uitdroogt, maar zelfs dan, na een drupje regen, is de modderpoel zichzelf weer: een grote poel logge, bruine modder.” Niemand reageert hierop.
Na een tijdje was onze voorraad instantkoffie en energierepen op, maar inmiddels waren we een onderdeel geworden van de groep. We is een groot woord, over het algemeen werd alleen Jette overal bij betrokken en leek ik weer groeploos door het leven te moeten gaan. Maar al snel kwam ze steeds vaker met typische Jette-uitspraken die ik nog ken van de middelbare school, zoals de keer dat ze een tussenuur vergeleek met het schaven van een staaf lamsvlees voor een broodje shoarma of de keer dat ze zei dat het in de rij staan voor koffie vergelijkbaar was met een kopieermachine die snakt naar een nieuw inktpatroon. In een poging mijzelf een rol te geven, begon ik deze vreemde metaforen aan de groep uit te leggen.
Als ik mijn ogen opendoe en naar de groep kijk, zie ik dat ze een voor een hun blik afwenden. De doodse stilte wordt plotseling gevuld door een luchtalarm dat we vroeger alleen om twaalf uur op de eerste maandag van de maand hoorden. Het maakt het moeilijk om goed na te denken. Iemand in de groep schraapt zijn keel en richt zich op de lucht boven mijn hoofd: “We, uhm, moeten eigenlijk wel echt weer verder gaan. Je weet wat er kan gebeuren als er een luchtalarm afgaat.” Het beeld van iemand die de bosjes wordt ingesleurd, het geschreeuw niet hard genoeg om boven het geloei van het alarm uit te komen, verschijnt op mijn netvlies. Ik kijk terug naar de groep, maar degene die gesproken heeft is alweer in de massa verdwenen. Ik zou je niet eens kunnen vertellen wat zijn haarkleur was.
Inmiddels is Jette begonnen met het creëren van verschillende figuren in de modder. Ze giet er zo nu en dan wat water bij uit haar fles. Hoe kan het dat we in het einde der tijden worden opgescheept met iemand die haar watervoorraad liever uitbesteed aan het maken van moddertaarten dan om haar eigen dorst te lessen? In de stilte tussen de uithalen van het luchtalarm door hoor ik gefluister en gemompel uit de groep komen. Een beslissing moet gemaakt worden. Ik doe een stap achteruit, in de richting van de groep. “Jette, ik uh, ik denk dat we verder willen.” Om het woord ‘we’ kracht bij te zetten, wijs ik met een zwakke armbeweging naar de groep, maar als ik naar ze kijk voor instemming zie ik alleen maar ruggen.
Jette roert nog steeds in haar modderpoel. Haar fles is inmiddels leeg en ligt vergeten in een stapel dode bladeren naast de poel. Ik zet een paar stappen haar kant op, takjes knappen onder mijn voeten en ze kijkt op. Haar ogen glinsteren en met een vage glimlach op haar gezicht wenkt ze me dichterbij. “Het punt is, dat de natuur ons niet nodig heeft. Dat het enige waar we nu mee bezig zijn, is om de mensheid te redden. De natuur redt zichzelf wel. Wat ik bedoel, is dat ik niet verder hoef, ik wil ruimte vrijmaken voor de natuur in plaats van ruimte weg te nemen van de natuur.”
Terwijl ik over haar schouder meekijk zie ik hoe de sporen van haar stok in de modder langzaam verdwijnen tot de poel weer een gladde massa is. Ik kijk terug naar de groep, maar die verdwijnt stukje bij beetje verder het bos in. Jette kijkt weer naar de modderpoel en begint zachtjes te neuriën. Ik zak naast haar, doe niet eens de moeite om te hurken en voel meteen de kou van de grond door mijn skibroek boren Ik pak een stok en begin ook maar in de modderpoel te roeren. Het luchtalarm is weer opgehouden. In de stilte die overblijft hoor ik hoe de groep zich steeds verder van ons vandaan beweegt, gericht op hun eigen overleving.
Feedback
Licht surealisische vertelling, zonder onnodige opsmuk verteld